Het verlangen om iets te ondernemen, de praktische vaardigheid om het tot stand te brengen en de gelegenheid om het te kunnen uitvoeren zijn allemaal van God afkomstig. Genade geschonken Omdat gelovigen in elk opzicht van God afhankelijk zijn schreef Paulus aan de Romeinen: “Koestert geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld. Want, gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werkzaamheden hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander. Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade die ons gegeven is…” (Rom. 12:3-6) En aan de gemeente in Korinthe: “Wat is dan Apóllos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie gij tot geloof gekomen zijt, en wel zoals de Heer dit aan een ieder geschonken heeft. Ik heb geplant, Apóllos heeft begoten, maar God gaf de wasdom. Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God die de wasdom geeft… Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods gebouw zijt gij” (1 Kor. 3:5-7,9) In het “werk van de Heer” gaat het niet om menselijke prestaties maar om Gód. Hij brengt het werk tot stand. Hij geeft de gaven en de genade. En alleen Hij kan vrucht doen groeien. Tegen zijn discipelen zei de Here Jezus eens precies hetzelfde: “Ik ben de ware wijnstok…. Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft…. Zonder Mij kunt gij niets doen” (Joh. 15:1,4-5). 38
40 Online Touch Home