Verlost en vergeven “En in Hem hebben wij de verlossing door Zijn bloed, de vergeving van de overtredingen” (Efe. 1:7) merkt Paulus vervolgens op. Gods vergeving hoeven wij niet af te smeken. In Christus hébben we die al, en ook de verlossing. Hoewel ons lichaam nog niet is bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid, staat die verlossing vast (Rom. 8:23). Jezus heeft er Zijn bloed voor gestort. Onze Leidsman is ons voorgegaan (Hebreeën 12:2) en heeft onvergankelijk leven aan het licht gebracht (2 Timotheüs 1:10). De Eersteling is al uit de doden opgestaan (1 Kor. 15:20), en God heeft ons als onderpand bij Zijn belofte Zijn Geest gegeven (Efe. 1:14). Wanneer het Lichaam van Christus compleet is, zullen de leden in een oogwenk opgewekt of veranderd worden en Jezus tegemoet gaan in de lucht, om voor altijd bij Hem te zijn (1 Thess. 4:13-18, 1 Kor. 15:51-54). Zijn wil bekendgemaakt Uit het feit dat God ons “de verborgenheid van Zijn wil” bekend heeft gemaakt, blijkt dat Hij ons als Zijn kinderen heeft aangenomen (Efe. 1:8-9). Een slaaf weet niet wat zijn heer doet, maar voor zijn vrienden en zijn kinderen heeft de heer geen geheimen (Joh. 15:15). Waar buitenstaanders nog geen enkele weet van hebben, dat mogen wij dankzij Gods onverdiende goedheid nu al weten: dat de schepping eens aan een nieuwe “bedeling”, een nieuwe vorm van bestuur, zal worden onderworpen. Het is Gods bedoeling om Christus als Hoofd te stellen over “al wat in de hemelen en op de aarde is”. Zijn offer heeft niet alleen betrekking op de gemeente, maar ook op de rest van de schepping. Die zal “van de slavernij aan de vergankelijkheid worden bevrijd en in de vrijheid van de heerlijkheid van de 61
63 Online Touch Home