“Kunt gij de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Jezus zeide tot hen: De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop, waarmede Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden” (Mar. 10:38-39). Gelovigen zijn “in Christus gedoopt”, en daardoor één geworden met Hem in Zijn dood. “Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop-in-de-dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (Rom. 6:3-4). “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed” (Gal. 3:27). In deze teksten wordt niet gesproken over een doop in water, maar over een doop in Christus. Een doop, waardoor gelovigen bij Hem worden ingelijfd, zodat Zijn dood de hunne, en Zijn opstanding de hunne wordt. Over het geestelijk karakter van die doop laat Paulus geen twijfel bestaan: “Want door één Geest zijn wij allen tot één Lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (1 Kor. 12:13). “Eén Lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de éne hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop” (Efe. 4:4-5). Kerkgenootschappen kennen allerlei “dopen”: door besprenkeling of door onderdompeling, éénmaal of driemaal herhaald, in de naam van Christus of van Vader, Zoon en Heilige Geest, van zuigelingen of van volwassenen. Over zulke godsdienstige plechtigheden schrijft Paulus niet. Hij heeft het 91
93 Online Touch Home