166

Gods Zoon zich richtte tot zijn Vader, dan gebruikten zij erootaoo 237. Ze drukten daarmee uit, dat de Zoon op vertrouwelijke voet met zijn Vader kon omgaan, terwijl gelovigen zich richtten tot de Eeuwige die ver boven hen was verheven. In hun verklaring van 1 Pet.3:21 veronderstellen de meeste uitleggers, dat de doop waarover Petrus spreekt een verzoek is van de dopeling aan God. Een moeilijkheid van deze uitleg is, dat het “goede geweten” van een mens dan moet voorafgaan aan de doop die hem redt, terwijl de doop volgens de brief aan de Hebreeën juist een goed geweten tot gevolg heeft (zie b.v. Heb.10:22). Naar mijn mening is het uitgangspunt van zulke bijbelverklaarders daarom onjuist. De doop die ons redt is geen vraag die wij aan God stellen, maar een verzoek van de opgestane Messias aan zijn Vader. Kort vóór de kruisiging heeft Jezus immers aan zijn discipelen beloofd: “Ik zal de Vader vragen [Gr. erootaoo] en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Die met u zal zijn tot in eeuwigheid: de Geest van de waarheid, die de wereld niet kan ontvangen” (Johannes 14:16) De gave van de Trooster is de doop die ons redt. Voor “vragen” gebruikte de Here in Joh.14:16 hetzelfde werkwoord, waarvan het zelfstandig naamwoord “bede” in 1 Pet.3:21 is afgeleid. 6. In Noachs tijd opende God de sluizen van de hemel en stortte water op de aarde uit. Door die doop werd de hele mensheid – op acht uitzonderingen na – verzwolgen. De aarde werd van zondaars gereinigd door het zondige “vlees” te verdelgen. Na de opstanding en de hemelvaart van Christus heeft God de hemel opnieuw geopend en zijn Geest op aarde uitgestort. Door die doop worden 237 Zie Johannes 14:16, 16:26, 17:9, 17:15, 17:20. 189

167 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication