0

Eén doop Aren van Waarde www.bijbelsdenken.eu

Colofon Titel: Eén doop © 2010 (herzien in 2023) Aren van Waarde, bijbelsdenken.eu Alle rechten voorbehouden Eerste druk: september 2023 Uitgever: Stichting Evangelie Om Niet, Papendrecht Vormgeving: EON, evangelieomniet.nl Foto cover © Gaiamoments via Canva Technische realisatie: Cora Sanders, Schrijverspunt ISBN 978-94-6266-665-8 NUR 707

De bijbelcitaten in dit boek zijn ontleend aan de vertaling van het Nederlands Bijbel Genootschap (NBG 1951) of de Telosvertaling, tenzij anders is aangegeven. 5

INHOUD Inleiding ....................................................................................... 9 Hij zal u dopen... .......................................................................... 11 Water en Geest ............................................................................ 17 Geboren uit water en Geest ........................................................ 23 Van bekering tot vergeving van zonden ................................... 29 Gerechtigheid vervullen ............................................................. 35 Jezus doopte niet ......................................................................... 41 Dopen voor het eten .................................................................. 45 Ik moet gedoopt worden... ........................................................ 49 Gaat dan heen... .......................................................................... 55 Dopen – waarin en door wie? ..................................................... 61 De gave Gods .............................................................................. 67 De belofte van de Vader ............................................................. 71 Dopen… maar hoe? .....................................................................75 Dopen “in” en “tot”..................................................................... 79 Op niemand gevallen ................................................................. 85 Indien gij van ganser harte gelooft ............................................. 91 Geest of “doop met de Geest”? .................................................. 101 Gedoopt met zijn huis .............................................................. 105 Herdoop door Paulus? .............................................................. 109 Zonden afwassen ........................................................................ 113 Gedoopt in Christus Jezus ......................................................... 117 Niet dopen, maar verkondigen! ................................................ 123 Tot Mozes gedoopt ................................................................... 129 Tot één lichaam gedoopt ...........................................................133 Voor de doden gedoopt ............................................................ 137 In Christus gedoopt .................................................................. 143 7

Zegel en onderpand ...................................................................149 Eén doop .................................................................................... 153 Het waterbad met het woord .................................................... 157 De besnijdenis van Christus ...................................................... 161 Het bad der wedergeboorte ...................................................... 167 Een leer van dopen ..................................................................... 171 Bepalingen voor het vlees ......................................................... 179 Een reddend tegenbeeld ........................................................... 185 Nawoord .................................................................................... 193 Om verder te lezen .................................................................... 195 “Als gevangene in de Here vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachttmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen” (Efeze 4:1-6) 8

Inleiding Het boek dat u in handen hebt is anders van opzet dan de meeste boeken over de doop. Christenen die over dit onderwerp schrijven gaan er meestal van uit dat de opvatting van hun eigen stroming de juiste is. Aan de hand van bijbelteksten proberen zij dat standpunt te verdedigen en alternatieve meningen te weerleggen. In dit boek is er voor een andere benadering gekozen. We beginnen waar het “goede nieuws aangaande de Messias” begint, en waar wordt verteld over het optreden van “Johannes de Doper”. We lezen de Bijbel van Mattheüs tot Openbaring, en we slaan alle passages op waarin de woorden “dopen”, “doop”, en “doper” voorkomen, of termen die daarmee verband houden. We laten de bijbelse gegevens voor zichzelf spreken, en plaatsen die binnen het kader van Israëls geschiedenis aan het begin van onze jaartelling, de cultuur van het Joodse volk en het onderwijs van de Hebreeuwse Schriften. Vanwege deze opzet vallen we soms in herhalingen. Maar we sluiten onze oren voor menselijke tradities en we proberen te luisteren naar wat God heeft gezegd. Dan blijken er lijnen te lopen tussen de Hebreeuwse en Griekse Schriften, en de Bijbel blijkt heldere antwoorden te geven op heikele kwesties waarover eeuwenlang is gestreden. Ik hoop dat u de Bijbel zelfstandig zult gaan onderzoeken, en zult nagaan of wat ik over de doop heb geschreven de waarheid is. 9

Hij zal u dopen... Aan het begin van het Nieuwe Testament wordt verteld over de profeet Johannes, die in onherbergzame streken van het land Judea als boeteprediker optrad 1. Hij riep zijn volksgenoten op, om naar God terug te keren en in overeenstemming met Gods wil te gaan leven omdat het Koninkrijk der hemelen waarvan de profeten hadden gesproken nabij was gekomen. De vuilheid van het oude bestaan moest worden weggewassen, wilde het volk Israël voor God – haar Koning – kunnen verschijnen 2. Johannes beeldde de noodzaak van reiniging uit door wie naar hem kwamen luisteren te dopen met water uit de Jordaan 3. Om gedoopt te kunnen worden moesten zij “hun zonden belijden”, dat wil zeggen: instemmen met Gods kijk op hun daden 4. Omdat Johannes dit reinigingsritueel voltrok, gaf men hem de bijnaam “de Doper” 5. De profeet beschouwde zich als de voorloper van een belangrijk man die hem zou opvolgen: de langverwachte Messias, die namens God zou gaan regeren. Volgens de evangelieschrijvers gaf hij de volgende samenvatting van zijn missie: “Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest” (Markus 1:8) 1 Mat 3:1,3; Mar.1:3-4; Luk.3:2,4; Joh.1:23,28. 2 Mat.3:2,8; Mar.1:4; Luk.3:3,8,10-14. 3 In Joh.3:25 wordt in verband met dopen het woord “reiniging” gebruikt. Zie Mat.3:6, Mar.1:5, Joh.3:23 voor de doop in de Jordaan. 4 Mat.3:6. 5 Mat.3:1. Israël was vertrouwd met dopen, de rituele reiniging van voorwerpen of van personen. Maar zulke wassingen werden meestal verricht door de eigenaar van het voorwerp of door de dopeling zelf. Dat Israëlieten zich door een profeet moesten laten dopen was iets volstrekt unieks. Men vond het zó bijzonder dat Johannes de bijnaam “de Doper” kreeg. Zie hoofdstuk 7. 11

“Ik doop u met water, doch Hij komt, die sterker is dan ik... die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur” (Lukas 3:16) “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik... die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur” (Mattheüs 3:11) “Na mij komt een man... ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt” (Johannes 1:30,33) Johannes zei dat hij niet in de schaduw van zijn opvolger kon staan. Al was hij ook de grootste van Israëls profeten 6, de functie van de Komende was oneindig veel belangrijker. Over de Messias die komen zou riep de profeet uit: “Ik ben niet waard om de riem van zijn sandalen los te knopen of hem een paar sandalen te komen brengen” 7. De Komende was stérker dan hij 8. Johannes beschikte over aardse middelen, maar de Messias had hemelse middelen tot zijn beschikking die veel krachtiger waren. Water kan het vuil van iemands lichaam wegwassen, maar niet de onreinheid van iemands gevoelens en gedachten, of de schuld die iemand op zich heeft geladen. Het innerlijk van een mens kan alleen maar worden schoongewassen door Gods Geest. Toen Jezus op het toneel verscheen zei de Doper: “Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt! Déze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom kwam ik dopen met water” (Johannes 1:29-31) 6 Mat.11:7-11 7 Mat.3:11, Mar.1:7, Luk.3:16, Joh.1:2. 8 Mat.3:11, Luk.3:16. 12

De doop met water, die Johannes voltrok, was blijkbaar bedoeld om Israël voor te bereiden op de komst van haar Messias en om dat volk op Gods tijd te laten zien, Wie de Messias was. In zijn latere onderricht over het komende rijk sloot Jezus zich bij de verkondiging van zijn voorloper aan. Na zijn opstanding en vlak voor zijn hemelvaart gaf Hij zijn discipelen opdracht dat ze in Jeruzalem moesten blijven en moesten uitzien naar wat de Vader hun had beloofd, want zo zei Hij: “Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze” (Handelingen 1:5) Tien dagen later ging deze profetie in vervulling. Op de Pinksterdag (de vijftigste dag na het Paasfeest) werd de heilige Geest op de wachtende leerlingen uitgestort 9. Toen Petrus later aan zijn volksgenoten moest uitleggen waarom hij het huis van niet-Joden was binnengegaan en bij zulke onreine mensen de maaltijd had gebruikt, vertelde hij dat God hem door middel van een gezicht had bevolen erheen te gaan en dat zodra hij in het huis van de centurion Cornelius over Jezus begon te spreken “de heilige Geest op hen viel, evenals in het begin ook op ons. En ik herinnerde mij het woord des Heren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden” (Handelingen 11:16) Daaruit trokken de wetsgetrouwe Joden de conclusie, dat God “ook aan heidenen de bekering ten leven had geschonken” 10. We zouden deze Schriftgegevens op de volgende manier kunnen samenvatten: 9 Han.2:33. 10 Han.11:18. 13

1. Aan het begin van elk evangelie en op twee plaatsen in het boek Handelingen wordt gezegd: “Johannes doopte met water, maar Hij [=de Messias] zal u dopen met heilige Geest”. In zeven teksten wordt de doop van Johannes gesteld tegenover de doop van Christus 11. Een zevenvoudige herhaling is in de Bijbel zeldzaam. Blijkbaar zijn deze teksten van groot belang om het Schriftuurlijke onderwijs over de doop te kunnen verstaan. 2. De Bijbel zegt niet: “Johannes doopte met water, Degene die na hem kwam doopt bovendien met heilige Geest”. De Schrift plaatst water tegenover Geest, het oude tegenover het nieuwe, de schaduw tegenover de werkelijkheid, het type tegenover het antitype. Johannes gebruikte water, de Messias gebruikt Geest. 3. Uit het vermogen van de Messias om met heilige Geest te dopen leidde Johannes af dat zijn opvolger sterker was dan hij. De doop van Johannes kon het stof van iemands lichaam wegwassen, maar niet iemands innerlijk reinigen. Johannes’ doop was een symbool dat vooruitwees naar de vergeving van zonden. Door de doop van de Messias zou die vergeving werkelijk tot stand komen. 4. De waterdoop had volgens Johannes een tijdelijke en lokale functie: “Opdat Hij [de Messias, het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt] aan Israël geopenbaard zou worden, daarom kwam ik dopen met water”. Voor gelovigen uit de volken en voor later tijd was Johannes’ doop niet bestemd. 11 Matth. 3:11, Mar. 1:8, Luk. 3:16, Joh. 1:29-31, Joh. 1:33-34, Hand. 1:5, Hand. 11:16. 14

5. De “christelijke doop” of “doop van Christus” is dus géén doop met water waarbij een nieuwe formule wordt uitgesproken, maar een doop met heilige Geest, de échte doop. Waterdoop en Geestesdoop verhouden zich tot elkaar als wet en evangelie, profetie en vervulling, schaduw en werkelijkheid. “De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” 12. Indien de macht van de Messias in één enkel zinnetje moet worden samengevat, dan kan men zeggen: “Hij is het, die met de heilige Geest doopt” (Johannes 1:33). Wat in het Nieuwe Testament over “dopen” wordt gezegd, moet worden bezien vanuit deze basiskennis 13. 12 Joh.1:17. Job Scott, een in Amerika en Europa rondreizende prediker die behoorde tot de Quakers, schreef al in 1793: De doop van Johannes is de waterdoop, de doop van Christus de doop met heilige Geest (in: The Baptism of Christ, Providence, RI). Voor een moderne verdediging van dezelfde opvatting kan men raadplegen: J.D.G.Dunn, Baptism in the Holy Spirit (London 1979). 13 De naam van de plaats waar Johannes doopte is veelbetekenend. Volgens de Statenvertaling doopte hij in Bethabara, wat “Huis van de Overgang” betekent (Johannes 1:28). Blijkbaar was daar een doorwaadbare plaats in de Jordaan. De verschijning van Jezus op die plek markeerde de overgang van water naar Geest, van wet naar evangelie, van de heraut naar de Koning. Volgens oudere handschriften heette de plaats Bethanië, “Huis van de armen”. Armen van geest lieten zich in water dopen omdat ze ernaar verlangden om met Gods Geest te worden gedoopt. 15

Water en Geest De doop van Johannes was een godsdienstige plechtigheid die Israël moest voorbereiden op de komst van de Messias 14. Profeten die vele eeuwen eerder tot het volk hadden gesproken, hadden de komst van Gods Geest aangekondigd. Van hen was de beeldspraak afkomstig, waarin water als symbool van de Geest werd gebruikt. Vóór de ballingschap had de HERE aan Israël beloofd: “Ik zal water gieten op het dorstige, en beken op het droge: Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen” (Jesaja 44:3) De profeet Jesaja had de komst van de Geest vergeleken met een regenbui in een dor land. Naar zo’n bui zien de bewoners van zo’n gebied verlangend uit. In een droog klimaat is regenval een grote zegen. Zonder regen komt er van de oogst niets terecht en ontstaat er hongersnood. Maar als het langverwachte water eindelijk komt, gaan de planten weer uitspruiten en beginnen de wadi’s weer te stromen! Tijdens de ballingschap had de HERE beloofd: “... Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeenvergaderen uit alle landen; en Ik zal u brengen naar uw eigen land; Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven, en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt, en naarstig mijn verordeningen onderhoudt” (Ezechiël 36:24-27) 14 Joh. 1:31 17

Ook de profeet Ezechiël had dus over de komst van de Geest gesproken, en die met een besprenkeling vergeleken. Door water over het lichaam te gieten kan men vuil verwijderen. Gods Geest zal Israël verlossen van een probleem dat dieper zit en dat veel hardnekkiger is: hun onverschilligheid ten opzichte van hun Maker, en hun neiging om afgoden te willen dienen in plaats van de Ene. De HERE heeft die belofte herhaald door te zeggen: “Als Ik hen uit het gebied der volken terugbreng, en hen uit de landen van hun vijanden verzamel... dan zullen zij weten dat Ik de HERE hun God ben... Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de Here HERE” (Ezechiël 39:27-29) Een vierde tekst waarin de Geest met water wordt vergeleken is de volgende: “Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden... te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging” (Zacharia 12:10, 13:1) Een bron was in het nabije Oosten een plaats om water te putten, niet alleen voor eigen gebruik en om zijn vee te laten drinken, maar ook om zich te kunnen wassen. Wanneer God zijn Geest uitstort op Israël zal er voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem een bron ontsloten zijn die hen van zonden reinigt. Toen de Here Jezus in Jeruzalem verscheen, gebruikte Hij dezelfde beeldspraak. Op de laatste, of “grote” dag van het Loofhuttenfeest riep Hij uit: 18

“Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Johannes 7:37). De evangelieschrijver plaatst bij deze woorden een verklarende voetnoot: “Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was” (Johannes 7:38-39) Toen de Here sprak over “levend” (=stromend) water, was dat beeldspraak. Hij vergeleek Gods Geest met snelstromend, zuiver, fris en gezondmakend water. Ook de apostel Paulus maakte deze vergelijking. Aan de gemeente van Korinthe schreef hij: “Wij allen zijn in één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven” (1 Korinthe 12:13, Telos) Paulus vergeleek de Geest met water dat de dorst van het menselijk hart kan lessen. Wie bij Christus horen, mogen dat water drinken. Over zulk “levend water” heeft de Heer bij de Jakobsbron in Samaria eens gezegd: “Indien gij wist van de gave Gods, en wie het is, die tot u zegt: Geef mij te drinken, gij zoudt het Hem gevraagd hebben, en Hij zou u levend water hebben gegeven... Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” (Johannes 4:10,13-14). De “gave Gods” is het water van de Geest. Dat water lest onze diepste dorst, aangezien het ons contact met God herstelt. 19

Sommige christenen uit Korinthe waren hoerenlopers, afgodendienaars, overspelers, ontuchtigen, dieven, dronkaards, lasteraars en rovers geweest. Toch kon Paulus aan hen schrijven: “Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in de naam van de Here Jezus en door de Geest van onze God” (1 Korinthe 6:10-11, SV) Wat gewoon water onmogelijk kan bewerkstelligen had het levende water van de Geest tot stand gebracht. Boeven waren “heiligen” geworden. De opgestane Here had zijn gezag getoond over de zonde, die deze mensen in haar greep had gehouden. In zijn naam waren de Korinthiërs schoongewassen en voor de dienst van God apart gezet. We zouden de Schriftgegevens over “levend water” als volgt kunnen samenvatten: 1. In de Hebreeuwse Schriften wordt de Geest dikwijls met “rein water”, “beken” en een “bron” vergeleken. De profeten konden daarom spreken over het “uitgieten” of “uitstorten” van Gods Geest. De symboliek van water en Geest was in Israël bekend. 2. De mensen die naar Johannes kwamen luisteren, begrepen wat hij bedoelde toen hij zei: “Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest”. Ze beseften dat de doop die de profeet voltrok een symbolische handeling was, en dat de werkelijkheid nog moest komen. 3. Zoals bij alle bijbelse symbolen was er een duidelijke overeenkomst tussen schaduw en werkelijkheid. Water heft de onvruchtbaarheid van het land op en doet nieuw leven ontstaan. Zo maakt de Geest harde harten week, 20

ongehoorzamen gehoorzaam, onreinen rein, en afgodendienaars vereerders van de levende God. 4. De uitstorting van de Geest die de profeten hadden aangekondigd stond in rechtstreeks verband met het geestelijk en nationaal herstel van Israël in de voleinding van de eeuw. Toen Johannes de Doper predikte bevond een deel van het Joodse volk zich wel in het land, maar een groot deel woonde nog in de diaspora. Zo is het nu nog altijd. Maar wanneer God zijn Geest over het volk uitstort, zal Hij hen “weghalen uit de volken en bijeenvergaderen uit alle landen”15. De Here Jezus heeft over dat moment gezegd: “Hij zal zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere” 16. Wanneer heel het volk verzameld is en Gods Geest heeft ontvangen, zal het nooit meer afdwalen maar de HEERE van harte gehoorzaam zijn 17. 5. In sommige bijbelteksten gaat het op het eerste gezicht over letterlijk water en natuurlijke vruchtbaarheid. Maar uit het Hebreeuwse parallellisme 18 of uit het tekstverband blijkt, dat het levende water van Gods Geest is bedoeld. 15 Ezech. 36:24, 39:27 16 Matth. 24:31, Mar. 13:27. 17 Ezech. 36:27, 39:26-28. 18 Bij voorbeeld in Jes. 44:3, Ezech. 36:25. 21

Geboren uit water en Geest Met Nicodémus, een lid van het Sanhedrin, sprak Jezus over geboorte uit water en Geest. De evangelieschrijver Johannes heeft dit gesprek als volgt weergegeven: “Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnen gaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwondert u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is” (Johannes 3:5-8) Menig christen heeft “geboren uit water” opgevat als een verwijzing naar de doop 19, en gemeend dat hij zich moest laten dopen om het Koninkrijk Gods te kunnen binnengaan. Roomskatholieke gelovigen hadden de gewoonte om zuigelingen na de geboorte zo snel mogelijk te besprenkelen. Wanneer die in ongedoopte toestand zouden overlijden, zouden zij immers niet gered zijn! Terwijl de moeder nog in het kraambed lag, werd haar kind door familieleden ijlings naar de kerk gedragen. In werkelijkheid is er in Joh.3:5 van de doop geen sprake. De zinsnede “uit water en Geest” is een hendiadys. Een hendiadys is een stijlfiguur waarbij één begrip wordt aangeduid door twee zelfstandige naamwoorden via het voegwoord “en” te koppelen. Wie een hendiadys gebruikt schrijft niet: “De maan verspreidt zilverkleurig licht”, maar “De maan verspreidt licht en zilver”. 19 De Anglicaan W.F.Flemington deed dit ook. Hij schreef over Joh.3:5: “Most commentators take the word ‘water’ as an obvious reference to Christian baptism... The rite of water-baptism united with the activity of the Spirit is regarded as the means whereby the Christian is ‘born from above’” (in: The New Testament Doctrine of Baptism, London 1964, p.86-87). 23

Een dichter die een bloeiend heideveld ziet kan uitroepen: “Bloem en purper!” Struikheide heeft immers purperen bloempjes. In het Grieks kan men een hendiadys herkennen aan het feit dat het voorzetsel niet wordt herhaald. Johannes schreef niet: “geboren uit water en uit geest”. Hij zei: “geboren uit water en Geest”. Het enkelvoudige voorzetsel geeft aan, dat water en Geest aanduidingen zijn van één enkele zaak. Dezelfde stijlfiguur treffen we aan in de volgende teksten: “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars” (Efe.4:11) In dit vers wordt met “herders en leraars” één enkele groep aangeduid. Er waren in de gemeente mensen die als herder optraden door hun geloofsgenoten onderricht te geven. Een ander voorbeeld is: “Gij weet trouwens, hoe wij... u... betuigden te blijven wandelen, Gode waardig, die u roept tot zijn eigen Koninkrijk en heerlijkheid” (1 Thess.2:12) “Heerlijkheid” is daar een bepaling bij “Koninkrijk”, de uitdrukking betekent: “tot zijn eigen heerlijk Koninkrijk”. In een andere brief riep Paulus de lezers op om waakzaam te zijn, “met aanhoudend bidden en smeken”. Dat betekent “met aanhoudend, smekend bidden” (Efe.6:14). De Here maakte in zijn verkondiging vaker gebruik van een hendiadys. Hij zei: “...De ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en waarheid” (Johannes 4:23) 20 20 Hoewel de NBG vertaling dit niet laat zien, wordt in het Grieks het voorzetsel “in” niet herhaald. 24

“In geest en waarheid aanbidden” betekent: “in ware geest aanbidden”, op zuiver geestelijke manier, zonder dat men gebonden is aan een bepaalde plaats, een bepaald gebouw of zichtbare rituelen. Ook Johannes de Doper gebruikte soms een hendiadys. Hij zei: “Die zal u dopen met de heilige Geest en vuur” (Mat.3:11) 21 De Messias zal Israël dopen met vurige heilige Geest, Gods eigen Geest die hen zal louteren en afzonderen voor de dienst van de HEERE (zoals de profeet Jesaja door aanraking met vuur geschikt werd gemaakt voor het profetenambt). “Geboren uit water en geest” (Johannes 3:5) is eveneens een hendiadys. Omdat het voorzetsel “uit” staat voor het woord “water” maar niet voor het woord “geest”, is “geest” een nadere bepaling bij “water”. De uitdrukking betekent: “geboren uit geestelijk water” 22. Over zulk “geestelijk water” zou de Heer nog bij meerdere gelegenheden spreken: “Indien gij wist van de gave Gods en wie het is, die tot u zegt: Geef mij te drinken, gij zoudt het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water hebben gegeven” (Johannes 4:10) 21 In de grondtekst wordt het voorzetsel “in” (Grieks: en) slechts éénmaal gebruikt. Het NBG heeft het woord “met” ten onrechte tweemaal in haar vertaling opgenomen. 22 Sir Robert Anderson schreef over dit bijbelgedeelte: “Now first it is essential to notice that this is not a twofold birth (of water, and of the Spirit), but emphatically one – a birth of water-and-spirit, in contrast with the birth which is of flesh. This is not obvious in a translation; but in the original it is unmistakable. It is a birth ‘ex hudatos kai pneumatos’ and the context emphasizes it, for in the very next sentence, and again in vers 8, the water is omitted altogether, and the new man is spoken of merely as ‘born of the Spirit’” (in The Bible and the Church, 1st ed. 1899, reprinted 1999 as The Buddha of Christendom, pag.148) 25

“Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” (Johannes 4:14) “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden, want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was” (Johannes 7:38-39) De Messias zal aan Israël het “geestelijk water” geven, dat de profeten hebben aangekondigd. Zó zal in vervulling gaan wat God eeuwen tevoren heeft beloofd: “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw ongerechtigheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt” (Ezechiël 36:25-27, vgl. Jeremia 24:7, Ezechiël 11:17-20, Ezechiël 37:13, 23 en 27) “Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen” (Jesaja 44:3) Zonder het “reine water” van Gods Geest kan Israël onmogelijk rein worden, en zonder wedergeboorte (“een nieuw hart”, “een nieuwe geest in uw binnenste”) kan Jakobs zaad het Godsrijk niet binnengaan. Toen Nicodémus vroeg: “Hoe kan dit geschieden?”, antwoordde Jezus verbaasd: “U bent de leraar van Israël, en deze dingen verstaat u niet?” (Joh.3:9-11). Voor schriftgeleerden had “wedergeboorte” een bekend begrip moeten zijn. 26

De geboorte die de Messias beschreef vond voor de eerste maal plaats op de Pinksterdag. Jezus had tegen Nicodemus gezegd: “De wind 23 blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is” (Johannes 3:8) De vervulling van deze woorden van de Heiland is als volgt beschreven: “Eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag... en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (Handelingen 2:2,4) De opgestane Here stortte zijn Geest uit (Hand.2:17,33). De Jeruzalemmers hoorden het geluid, maar wisten niet vanwaar het kwam of waar het heenging. Voor de honderdtwintig discipelen op wie de Geest viel, was de uitstorting van Gods Geest “het bad der wedergeboorte” (Titus 3:5) 24. We kunnen het onderwijs van Johannes 3:15 dus als volgt samenvatten: 1. “Uit water en geest” is een stijlfiguur en betekent “uit geestelijk water”. 2. De gedachte dat Johannes 3:5 betrekking heeft op aards water, heeft tot het kwalijke denkbeeld geleid dat de waterdoop de wedergeboorte bewerkt. Dit denkbeeld kwam de Roomse kerk goed van pas om haar aanzien en macht bij het bijgelovige volk te kunnen vergroten. Het 23 In de oorspronkelijke tekst staat hier: de Geest. 24 Op het verband tussen Joh.3, Hand.2, en Titus 3:5 is gewezen door Joh. Kroon (Wedergeboorte door Geestesdoop, ’s Gravenhage 1970). 27

Baptisme heeft op grond van Johannes 3:5 gemeend haar naam aan het doopritueel te moeten ontlenen, en de waterdoop tot de grondslag voor kerklidmaatschap te moeten maken. Maar de Here sprak over de reinigende en levenwekkende werking van Gods Geest – net als in Johannes 4 en Johannes 7. 3. Van besprenkeling of onderdompeling met gewoon water is er in Johannes 3 geen sprake. 28

Van bekering tot vergeving van zonden “Gelijk geschreven staat bij de profeet Jesaja... geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte” (Mar.1:2-4) “En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden” (Lukas 3:3) Wanneer Markus en Lukas een samenvatting geven van het optreden van Johannes de Doper, dan schrijven ze dat hij “de doop der bekering tot vergeving van zonden” predikte 25. Mattheüs vat het nog beknopter samen, door te zeggen dat Johannes “doopte met water tot bekering” 26. Voor bekering staat in deze teksten het Griekse woord metanoia, een verandering van gezindheid of van denken. “Doop der bekering” of “doop met water tot bekering” wil zeggen, dat iemands bekering concreet gestalte kreeg doordat de betrokkene zich in water liet dopen. De doop beeldde uit, dat de dopeling wilde breken met zijn oude levensstijl, en niet langer in opstand tegen God maar in gehoorzaamheid aan God wilde leven. Toen de mensen aan Johannes vroegen, wat ze moesten doen, gaf de profeet hun het antwoord: “Wie een dubbel stel kleren heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo” (Lukas 3:11) Tegen berouwvolle tollenaars zei Johannes: “Vordert niet meer dan u voorgeschreven is” (Lukas 3:13) 25 Mar.1:4, Luk.3:3. 26 Mat.3:11. 29

En tegen soldaten die hun militaire plichten moesten vervullen: “Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij” (Lukas 3:14) Dat waren “vruchten die aan de bekering beantwoordden” (Mat.3:8). Waar die zichtbaar werden was iemands levenshouding radicaal veranderd. Door zich te laten dopen erkende men dat men geen rechtvaardige was maar een zondaar, die behoefte had aan reiniging. Men stemde in met Gods beoordeling van zichzelf en men “rechtvaardigde God”, door te erkennen dat wat de Almachtige had gezegd de waarheid was. Vandaar, dat in het Lukasevangelie wordt opgemerkt: “...Toen al het volk dit hoorde, en ook de tollenaars, hebben zij God gerechtvaardigd, daar zij met de doop van Johannes gedoopt waren. Maar de Farizeeën en de wetgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad Gods, daar zij niet door hem gedoopt waren” (Lukas 7:29-30) Het Griekse voorzetsel eis (Nederlands: “tot”) geeft het doel of het eindresultaat van een handeling aan. Velen hebben daarom gemeend dat de waterdoop een “sacrament” is dat vergeving van zonden te weeg brengt. Door heidenen te dopen zouden die heidenen in christenen worden veranderd en van hun zonden worden bevrijd. Uit het optreden van de Doper blijkt echter, dat water de zonden niet wegwast. Mattheüs schrijft: “Toen hij nu zag, dat vele van de Farizeeën en de Sadduceeën tot de doop kwamen, zeide hij tot hen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt; en beeldt u niet in, dat gij bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken” (Mat.3:7-9) 30

Net zoals het “onmogelijk is, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” 27, zo is het ook onmogelijk dat water dit zou doen. Johannes wilde alléén mensen dopen die oprecht naar redding verlangden en zich voor honderd procent afhankelijk wisten van God. Zijn dopelingen moesten ervan overtuigd zijn dat ze vergeving van zonden nodig hadden om Gods rijk te kunnen binnengaan. Wie zich op grond van hun afstamming rechtvaardig waanden en onderwerping aan het doopritueel voldoende achtten voor een lotsdeel in Gods Koninkrijk, bedrogen zichzelf. Vergeving van zonden is geen automatisch gevolg van de waterdoop. In de uitdrukking “doop der bekering tot vergeving van zonden” hoort “tot vergeving van zonden” bij het woord “bekering”. Bekering leidt tot behoud 28, maar besprenkeling met water (of onderdompeling) doet dat beslist niet altijd 29. De opgestane Here zou later tegen zijn discipelen zeggen: “dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem” (Lukas 24:47) Hij zei: “bekering tot vergeving der zonden”, niet “doop tot vergeving van zonden”. Bekering en vergeving horen bij elkaar. Doop leidt alleen tot vergeving van zonden indien het een doop “van bekering” is. Op de Pinksterdag werden drieduizend Joden gedoopt met een doop die eveneens een doop “van bekering tot vergeving van zonden” was. We horen immers hoe Petrus tegen hen zei: 27 Heb.10:4. 28 Vgl. 2 Kor.7:10. 29 Vgl. Hand.8:13 met 8:20-23 31

“Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden...” (Hand.2:38) “Late zich dopen” is geen goede weergave van de grondtekst. De Statenvertaling volgt het Griekse origineel wél nauwkeurig door te schrijven: “Bekeert u en een ieder van u worde gedoopt”. Wanneer deze mensen zich bekeerden, zouden ze gedoopt worden. Het bijbelboek Handelingen laat in het midden of die doop zou worden voltrokken door Petrus en de elven, of de opgestane Here Jezus. Bekering hield in dat de feestgangers hun gedachten over Hem zouden veranderen. Ze waren afkomstig uit de diaspora 30. Ze hadden van hun volksgenoten gehoord dat Jezus een valse profeet was die de doodstraf had verdiend 31. Maar vanwege zijn opstanding uit de doden en de heilige Geest die Hij op zichtbare wijze had uitgestort moesten ze tot het inzicht komen dat Hij de Messias was. “Op de naam van Jezus Messias” zouden ze worden gedoopt. Uit de evangeliën en uit het boek Handelingen blijkt, dat de Doper zijn bekeerlingen opdroeg om hun vertrouwen te stellen op de komende Messias. Paulus vatte het optreden van Johannes als volgt samen: “Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus.” (Handelingen 19:4-5) Voor vergeving van zonden waren de discipelen van Johannes afhankelijk van de komende Messias. 30 Hand.2:8-11 31 Hand.2:36 32

Samenvattend kunnen we zeggen: 1. De doop met water, die Johannes voltrok, was niet een “sacrament” dat automatisch vergeving van zonden te weeg bracht. Wie naar Johannes toekwam om zich te laten dopen, drukte daarmee uit dat hij een zondaar was die vergeving van zonden nodig had en voor zijn reiniging vertrouwde op de komende Messias 32. 2. Johannes weigerde om mensen te dopen die zichzelf rechtvaardig waanden en onder valse voorwendsels naar hem toe kwamen, zoals de Farizeeën en de Sadduceeën. 3. Er is een groot verschil tussen de “doop der bekering tot vergeving van zonden” die Johannes predikte en de waterdoop zoals die tegenwoordig wordt bediend. Katholieken en anglicanen, luthersen en gereformeerden dopen zuigelingen die “het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand” 33, dus nog niet tot handelen in staat zijn en zich nog nergens van kúnnen bekeren. Voorstanders van doop-op-belijdenis, zoals baptisten en pinkstergelovigen, dopen mensen die Christus al hebben aangenomen en al vergeving van zonden hebben ontvangen. Maar in Johannes’ tijd werd de bevolking van Judéa gedoopt in afwachting van de Messias die nog komen moest. Hij zou vergeving van zonden tot stand brengen. Hij zou hen “dopen in heilige Geest” en hun het nieuwe leven schenken. 32 Vgl, Mal. 3:1-4. 33 Jona 4:11 33

Gerechtigheid vervullen “Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan tot Johannes, om zich door hem te laten dopen. Maar deze trachtte Hem daarvan terug te houden, en zeide: Ik heb nodig door U gedoopt te worden en komt Gij tot mij? Jezus echter antwoordde en zeide tot hem: Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij Hem geworden. Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. En zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op Hem komen. En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb” (Mattheüs 3:13-17) Alle evangelieschrijvers vertellen dat Jezus naar Johannes toe ging om zich door hem te laten dopen. Het verslag van Mattheüs begint met het woord toen: “Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan...” Waarop heeft deze tijdsaanduiding betrekking? Wannéér ondernam Jezus die lange reis? Uit het voorafgaande blijkt, dat Hij dit deed nadat Johannes “Jeruzalem, Judea en de hele Jordaanstreek” had gedoopt in de rivier, onder belijdenis van hun zonden (Mat.3:6). Terwijl hij zijn volksgenoten doopte had Johannes gezegd: “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met [de] heilige geest en [met] vuur” (Mattheüs 3:11) 34 34 In de grondtekst ontbreekt het lidwoord “de” voor “heilige geest” en het voorzetsel “met” voor vuur. Vandaar, dat deze woorden tussen vierkante haakjes zijn geplaatst. 35

Johannes had verkondigd dat de Messias zou verschijnen en gelovige Israëlieten zou dopen met heilige geest. Hij was als een heraut voor de komende Koning uitgezonden (Matth.3:3). Hij moest dopen met water, opdat de Messias aan Israël zou worden geopenbaard (Joh.1:31). De Doper besefte, dat hij een wegwijzer was. Zijn doop met water wees vooruit naar de doop van de Messias. Die zou door middel van zijn Geestesdoop de ware reiniging tot stand brengen. Toen Jezus kwam om zich te laten dopen, probeerde Johannes Hem daarvan terug te houden. De waterdoop was een symbool van de échte doop, de reiniging van het innerlijk. De doop van de Messias was de werkelijkheid waarnaar Johannes’ doop vooruitwees. Het is dus begrijpelijk dat de Doper zei: “Ik heb nodig door ú gedoopt te worden, en komt Gij tot mij?“ Jezus antwoordde: “Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” Wat bedoelde Hij met “thans”? Wie waren de “ons” waarover Hij sprak? En wat betekent de uitdrukking: “alle gerechtigheid vervullen”? Voorstanders van de volwassenendoop geven de volgende uitleg: “Thans” is het tijdperk dat volgde op de komst van de Messias; “ons” zijn de gelovigen uit dat tijdperk; “alle gerechtigheid vervullen” betekent: doen wat God van je vraagt. Iedere gelovige behoort zich in water te laten dopen zoals Jezus zich liet dopen door Johannes. Hun redenering overtuigt niet, omdat de woorden van Jezus worden losgemaakt uit het verband, en er een eigenmachtige interpretatie wordt gegeven van de uitdrukking “alle 36

gerechtigheid vervullen”. Volgens Paulus is er geen gerechtigheid door een wet of door te gaan werken 35, maar volgens doperse christenen kunnen zondaren “alle gerechtigheid vervullen” door zich in water te laten dopen. Wat een zelfoverschatting en wat een verdraaiing van Gods woord! “Thans” is het tijdstip waarop Jezus bij de Jordaan kwam. De tijd was rijp. De Judeeërs waren voorbereid op de komst van de Messias die zou dopen met heilige geest 36. Nu moest Johannes Jezus laten begaan, want dit was voor Hem het juiste moment om zich te laten dopen. Met “ons” worden Johannes en Jezus bedoeld - niet de gelovigen uit de volken! De Messias en zijn voorloper vervulden op dit beslissende ogenblik een sleutelrol. Later zou Jezus over Johannes zeggen: “... Wat bent u gaan zien? Een profeet? Ja, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet! Voorwaar, Ik zeg u: onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is geen grotere opgestaan dan Johannes de Doper... Want alle profeten en de wet hebben tot op Johannes geprofeteerd” (Mattheüs 11:7,11,13). Johannes was de bode die voor God uitging om de weg voor Hem te bereiden (Mat.11:11). Hij was de Elia die zou komen (Mat.11:14). Met het optreden van de Doper werd het tijdvak van Mozes en de profeten afgesloten (vgl. Luk.16:16). Nu zou Hij verschijnen die zij hadden aangekondigd: de Messias. Nú was het Koninkrijk der hemelen nabij gekomen, want de Koning had zich gevoegd bij zijn onderdanen. 35 Gal. 2:15-21 36 Lukas vertelt dat Jezus zich liet dopen “terwijl al het volk gedoopt werd”, of nadat het hele volk zich had laten dopen (Luk.3:21). 37

Wanneer gelovigen menen dat zij “alle gerechtigheid moeten vervullen” door zich in water te laten dopen, dan is er sprake van een misverstand. Mattheüs gebruikt het woord “vervullen” (Gr. pleroo) zestien maal. Twaalf maal heeft het betrekking op gebeurtenissen die plaatsvonden “opdat vervuld werd wat door de Heer is gesproken” 37. Dezelfde betekenis heeft het ook in Mattheüs 5:17: “Meent niet dat Ik ben gekomen om de wet of de profeten op te heffen. Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om te vervullen” (Telos) In andere gevallen betekent het “vol maken”. Het Nieuwe Testament spreekt bijvoorbeeld over het “vullen” van een net 38 of van een maat 39. “Alle gerechtigheid vervullen” gaat de capaciteiten van zondige mensen verre te boven. Het is alsof de Here Jezus zei: “De Judeeërs hebben zich laten dopen omdat hun gerechtigheid niet vol is: ze hebben hun zonden beleden en hebben beaamd dat ze reiniging nodig hebben. Nu moet jij Mij dopen om hun de beloofde reiniging te laten zien. Ik word niet voor Mijn eigen zonden gedoopt maar voor die van hen 40. De doop van Johannes, die ten doel had om de Messias aan Israël te openbaren (Joh. 1:31), bereikte dat doel toen Jezus zich liet dopen. Want toen de Messias uit het water klom, werden de hemelen geopend en daalde de Geest van God als een duif op Hem neer, terwijl een stem uit de hemel zei: 37 Mat. 1:22, 2:15, 2:17, 2:23, 4:14, 8:17, 12:17, 13:35, 21:4, 26:54, 26:56, 27:9. 38 Mat. 13:48. 39 Mat.23:32. 40 Deze uitleg is ontleend aan Oscar Cullmann (Die Tauflehre des Neuen Testaments, Zürich 1948, p.12-14) en Harry Bultema (The Bible and Baptism, Grand Rapids 1955, p.45-49). Zie ook Romeinen 5:12-21. 38

“Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik mijn welbehagen heb gevonden” (Mattheüs 3:17, vgl. Markus 1:10, Lukas 3:21-22, Johannes 1:32-34) Zó werd Jezus openlijk aangewezen als de door God Gezalfde Knecht, Johannes’ grote Opvolger die met heilige geest zou dopen. Bij monde van de profeet Jesaja had God immers gezegd: “Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb, Ik heb mijn Geest op hem gelegd” (Jesaja 42:1) Kort samengevat: 1. Jezus ging pas naar Johannes toe, toen deze Jeruzalem, Judea en de hele Jordaanstreek had gedoopt in de Jordaan. 2. Op dat ogenblik móest Hij wel naar Johannes toegaan om zich door hem te laten dopen, want via die doop zou Hij aan Israël worden geopenbaard. De Geest daalde op Hem neer en de Vader wees Hem aan als zijn geliefde Zoon, de messiaanse Koning. 3. Wie op grond van Mat.3:15 stelt dat gelovigen alle gerechtigheid behoren te vervullen door zich in water te laten dopen, berooft Christus van zijn eer. Hij heeft alle gerechtigheid vervuld in samenwerking met zijn voorganger, Johannes de Doper. Door zich te onderwerpen aan de ceremonie die Johannes voltrok, werd onze Heer aan Israël geopenbaard als de Rechtvaardige, Gods Gezalfde die doopt met heilige Geest. Door Hem bewijst God al zijn trouw, in Hem zijn al Gods beloften “ja en amen” 41. 41 2 Korinthe 1:20 39

Jezus doopte niet Volgens de Heidelberger Catechismus heeft Christus in het “Nieuwe Verbond of Testament twee sacramenten ingezet, namelijk de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal” 42. Met de “heilige doop” wordt in dit verband bedoeld: de besprenkeling (of onderdompeling) met water. De opvatting van de Catechismus wekt de indruk dat onze Heer met dopen is begonnen en ieder die zijn boodschap wilde aanvaarden heeft gedoopt. Dat laatste lijkt op het eerste gezicht inderdaad het geval te zijn. We lezen in Johannes 3 namelijk het volgende: “Na dezen 43 kwam Jezus en zijn discipelen in het land van Judéa, en onthield zich aldaar met hen, en doopte. En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar, en werden gedoopt. Want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen” (Johannes 3:22-24, SV) In vers 22 staat het zwart-op-wit, zal een reformatorisch christen opmerken: “Jezus kwam in Judéa en doopte”. Maar heeft Jezus de doop op dat moment ingesteld? Beslist niet, want de doop waarover het in dit gedeelte gaat is de doop van Johannes 44. En Jezus begon pas te prediken, wonderen te doen en leerlingen te verzamelen nadat Hij zich door Johannes had laten dopen 45. Johannes doopte éérder dan Christus. De doop waarover in 42 Heidelberger Catechismus, Zondag 25, vraag en antwoord 68; zie ook Nederlandse Geloofs Belijdenis, artikel 33. 43 Dat wil zeggen: na de tempelreiniging en het gesprek van Jezus met Nicodemus. 44 De dopen die Johannes en de discipelen van Jezus bedienden waren identiek. In vers 23 staat immers: “En Johannes doopte ook...” 45 Zie Joh.1:19-52. 41

Johannes 3:22 wordt gesproken was er al voordat Jezus zijn openbaar optreden begon en is dus niet door Christus ingesteld. Dat Jezus zich met dopen bezig hield, komt in het Johannesevangelie nogmaals ter sprake. Na een twistgesprek tussen de Farizeeën en de discipelen van Johannes gingen de laatsten naar hun leermeester toe en zeiden: “Rabbi, die met u was over de Jordaan, welken gij getuigenis geeft, zie, Die doopt, en zij komen allen tot Hem!” (Johannes 3:26, SV) Weer lijkt het, alsof Jezus doopte, net zoals Johannes dat had gedaan. De mededeling dat de mensen naar Jezus toegingen en niet meer naar hèm toekwamen stemde Johannes niet verdrietig maar juist blij. Hij moest krimpen en de Messias groeien (vs.2736). Het was immers zijn taak om Israël op de verschijning van Gods Gezalfde voor te bereiden, en die taak was nu bijna voltooid. Het twistgesprek met de Farizeeën had een onverwacht gevolg. Want de evangelieschrijver vertelt: “Als dan de Heere verstond, dat de Farizeeën gehoord hadden dat Jezus méér discipelen maakte en doopte dan Johannes... zo verliet hij Judéa, en ging wederom naar Galilea” (Johannes 4:1-3, SV) Jezus besefte dat het verzamelen van een groot aantal volgelingen het wantrouwen van de Joodse leiders zou opwekken 46. Omdat zijn uur – in tegenstelling tot het uur van Johannes - nog niet was gekomen 47 besloot Hij confrontaties te vermijden en ging Hij terug naar de streek waar Hij was opgegroeid. 46 Vgl. Joh.11:48. 47 Joh.7:30. 42

De evangelieschrijver plaatst bij vs.1 een verrassende kanttekening: “... hoewel Jezus zelf niet doopte, maar zijn discipelen” (Johannes 4:2) Hieruit blijkt dat er in de discipelkring werd gedoopt, maar dat de Heer zélf niet doopte. Op het eerste gezicht is dat een vreemde mededeling. Wat wil Johannes ons hiermee duidelijk maken? Als de doop van groot belang is om ons geloof te onderhouden, om ons de belofte van het evangelie te doen verstaan en die aan ons te verzegelen 48, waarom liet Jezus het dopen dan aan zijn discipelen over? Hij ging toch rond, “goed doende en allen genezende die van de duivel overweldigd waren?” 49. Als de doop een genademiddel is om het geloof van bekeerlingen te versterken, dan is het heilzaam om niet alleen te prediken maar om ook te dopen. Waarom doopte Jezus dan niet? Het antwoord op die vraag is erg eenvoudig: “Jezus doopte niet zelf... omdat Hij het onderscheid tussen zich en zijn voorloper niet wilde uitwissen: Hij... behield voor zichzelf het dopen met de Geest” 50 De Messias was gekomen om Gods beloften te bevestigen 51. Hij kwam om de wet en de profeten te vervullen 52 en de werkelijkheid te schenken waarnaar de schaduwen vooruit wezen 53. Hij kon onmogelijk zelf een schaduwachtig ritueel voltrekken, want dan zou Hij zijn roeping ontrouw worden en 48 Aldus de gereformeerde belijdenisgeschriften. 49 Hand.10:38. 50 J. van Andel, Johannes’ Evangelie aan de Gemeente toegelicht, Leiden 1900, p.85. 51 2 Kor.1:20, Rom.15:8. 52 Mat.5:17. 53 Kol.2:17. 43

weigeren om de voor Hem bestemde plaats in Gods heilsplan in te nemen. Hij is Degene die doopt met de Geest 54. Waarom liet Jezus toe dat zijn discipelen wél met water doopten? Aangezien dit plaatsvond in Judéa moet de reden zijn geweest dat Joden uit “heel Judea, Jeruzalem en de Jordaanstreek” zich door Johannes hadden laten dopen, maar niet het héle volk. “De traagheid van het volk noopte Hem... om het werk van de Doper over te nemen. Hij werd zijn eigen Voorloper, want Hij liet door zijn discipelen de doop der bekering toedienen. Het getuigde tegen het volk, dat de Vorst zijn heraut helpen moest om zich een weg naar zijn volk te banen. Elk had gereed moeten staan om Hem te begroeten” 55 De Here was lankmoedig jegens Israël. Hij wilde het hele volk tot het inzicht brengen dat het reiniging van zonden nodig had. Kort samengevat: 1. Jezus heeft de “heilige doop” niet ingesteld want de waterdoop bestond al voordat Hij begon te prediken. Zijn neef Johannes doopte eerder dan Hij. 2. In plaats van de “heilige doop” in te stellen, beschouwde Christus die juist als iets dat slechts van tijdelijk belang was. Jezus doopte zelf niet. Alleen zijn discipelen hebben maar gedoopt (Johannes 4:2). 3. Jezus doopte niet met water, omdat dat de doop was van zijn voorloper. Hij zou gaan dopen na zijn opstanding uit de doden en zijn hemelvaart. Vanaf dat ogenblik doopt Hij met heilige Geest 56. 54 Joh.1:33. 55 Van Andel, a.w., p.75. 56 Joh. 7:39, 16:7. 44

Dopen voor het eten “En toen zij zagen, dat sommige van zijn discipelen met onreine, dat is ongewassen, handen hun brood aten – want de Farizeeën en al de Joden eten niet zonder eerst een handwassing verricht te hebben, daarmee vasthoudende aan de overlevering der ouden, en van de markt komende eten zij niet dan na zich gereinigd 57 te hebben; en vele andere dingen zijn er, waaraan ze zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld het onderdompelen 58 van bekers en kannen en koperwerk – toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: Waarom wandelen uw discipelen niet naar de overlevering der ouden, maar eten zij met onreine handen hun brood?” (Markus 7:2-5) “Terwijl Hij sprak, nodigde een Farizeeër Hem om bij hem te komen eten. En Hij kwam binnen en ging aanliggen. De Farizeeër verwonderde zich, toen hij zag, dat Hij zich vóór het eten niet eerst wies 59” (Lukas 11:37-38) In bovenstaande tekstgedeelten komt het werkwoord baptizoo (“dopen”) twee maal, en het zelfstandig naamwoord baptisma (“doop”) één maal voor. Het werkwoord is door het NBG éénmaal weergegeven als “reinigen” 60 en een andere keer als “wassen” 61. Het zelfstandig naamwoord is als “onderdompelen” vertaald 62. De vertaling “onderdompelen” is beslist onjuist. Want de Farizeeën dompelden zich niet onder wanneer ze van de markt 57 Gr. baptisoontai 58 Gr. baptismous 59 Gr. ebaptisthè 60 Mar.7:4 61 Luk.11:38 62 Mar.7:4 45

kwamen. Op zo’n plein waar jan en alleman kwam om te kopen en te verkopen kwamen ze in contact met niet-Joden en met volksgenoten die zich niet aan de wet van Mozes hielden. Vanwege zulke contacten werden zij ritueel onrein en volgens de Farizeeën moest men zich daarom wassen alvorens men aan tafel kon gaan. De ceremoniemeester van de bruiloft in Kana had met dit gebruik rekening gehouden en voor de bruiloftsgasten voorzieningen getroffen. De evangelieschrijver vertelt: “Nu waren daar stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of drie metreten” (Johannes 2:6) Het water in deze kruiken (zeventig tot honderd liter) was niet bedoeld om er de gasten in onder te dompelen - daarvoor zou een zwembad nodig zijn geweest – maar om de handen en de voeten van de gasten te reinigen. Van de priesters die in het heiligdom dienst deden werd hetzelfde verwacht. In de voorhof was een groot wasvat geplaatst – tussen de tabernakel en het altaar – en over de functie van dat vat staat in Gods wet geschreven: “Aäron en zijn zonen zullen daarin hun handen en voeten wassen” (Exodus 30:19) In de evangeliën blijkt hoe dit wassen in zijn werk ging: “Daarna deed Hij water in het bekken en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met de doek, waarmede Hij omgord was” (Joh.13:5) “En zie, een vrouw, die in de stad als zondares bekend stond, bemerkte, dat Hij aan tafel was in het huis van de Farizeeën. En zij bracht een albasten kruik met mirre, en zij ging wenende achter 46

Hem staan, bij zijn voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre... En zich naar de vrouw wendende, zeide Hij tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water voor Mijn voeten hebt gij Mij niet gegeven, maar zij heeft met tranen Mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd” (Luk.7:37,38,44) Blijkbaar werden de voeten met water overgoten, waarna ze werden afgedroogd. Voor het wassen van de handen werd dezelfde methode gebruikt. We lezen immers dat: “Elisa, de zoon van Safat... water op Elia’s handen goot” (2 Koningen 3:11) “En ieder, welke hij die een vloeiing heeft aanraakt zonder de handen met water te hebben afgespoeld zal... onrein zijn tot de avond” (Leviticus 15:11) Volgens de bijbelschrijvers heeft iemand die zijn handen of zijn voeten heeft gewassen, zich “gedoopt” 63. Hieruit blijkt, dat de Bijbel onder doop geen onderdompeling van het hele lichaam verstaat maar reiniging op de manier die God daarvoor in de wet heeft voorgeschreven. “Reiniging” is in het bijbels spraakgebruik een synoniem van “doop” 64. Kort samengevat: 1. In onze taal heeft het woord “dopen” een kerkelijke klank. Met het Engelse woord “baptize” is dat in nóg sterkere mate het geval. Daarmee vergeleken is de Bijbel heerlijk nuchter. Het werkwoord baptizoo wordt in de grondtekst van het Nieuwe Testament gebruikt voor het 63 Mar.7:4 64 Joh.3:25 47

wassen van menselijke handen en voeten en ook voor het reinigen van voorwerpen waaruit men heeft gegeten of gedronken. 2. Wanneer Joden van de markt kwamen, aten zij niet dan na zich “gedoopt” te hebben. De Farizeeër waar Jezus te gast was verbaasde zich erover dat Hij zich voor het eten niet eerst “doopte”. Dat betekent: “zich reinigde” en daarmee wordt bedoeld: “zijn handen waste”. Wanneer een gezin aan tafel gaat, kunnen ouders aan hun kinderen vragen of die zich wel “gedoopt” hebben. 3. Wie zijn handen had gewassen, had zich “gedoopt” (Markus 7:2-5). Daaruit blijkt dat met dit “dopen” geen onderdompeling van het hele lichaam is bedoeld. Op de betekenis van het werkwoord dopen zullen we in een later hoofdstuk nog terugkomen. 48

Ik moet gedoopt worden... “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is” (Lukas 12:50) “Kunt gij de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Jezus zeide tot hen: De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop, waarmede Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden” (Markus 10:38-39) Ondanks de tekenen die Hij deed 65 kreeg onze Heer te maken met groeiende oppositie, met name van de Joodse leiders. Sommige Farizeeën beweerden openlijk dat Hij demonen uitdreef omdat Hij een handlanger was van Beëlzebub 66. In antwoord op zulke aantijgingen begon de Meester zijn leerlingen te waarschuwen dat het volk Israël zich niet unaniem achter Hem zou scharen. Zijn komst zou geen vrede brengen maar verdeeldheid. Er zou een kloof ontstaan binnen families en gezinnen. De ene helft zou Hem volgen en de andere helft zou fel tegen Hem zijn gekant 67. Voor de discipelen moet dit een schokkende mededeling zijn geweest. Zou de Messias falen in zijn missie? 68 Zou Hij geen koning worden over Israël? Zou Hij niet het rijk van vrede brengen waarvan de profeten en de psalmdichters hadden gesproken? 69 65 Luk. 4:38-44, 5:12-26, 7:1-17, 8:26-56, 9:37-43 66 Luk. 11:15, Mat.9:34 67 Luk. 12:49-53 68 Petrus had – als woordvoerder van de discipelkring – al geconcludeerd dat Jezus de Messias is. Ook had de verheerlijking op de berg al plaatsgevonden (zie Luk. 9:20, 28-36). 69 zie b.v. Jes.2:4, Psalm 72:7 49

Zeker wel! Maar vóór er tijden van verademing konden aanbreken moest er iets belangrijks gebeuren. “Ik moet gedoopt worden met een doop” zei Jezus, “en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is” 70. Wat bedoelde Hij daarmee? Waarom moest Hij opnieuw gedoopt worden? Hij hád zich toch al laten dopen, door zijn neef Johannes? 71. Wie het uit de prediking van de Doper nog niet had geconcludeerd, kon het nu vernemen van zijn Opvolger: de doop van Johannes was iets voorlopigs, een voorbijgaande schaduw. Wie zich in water hadden laten dopen hadden daarmee te kennen gegeven dat ze vergeving van zonden nodig hadden. Het water dat Johannes voor zijn doop gebruikte was echter niet bij machte om nieuw leven te schenken en mensen van hun zonde te bevrijden. Om de beloofde reiniging en levensvernieuwing tot stand te brengen moest de Messias opnieuw een doop ondergaan. Die doop “beklemde Hem, totdat het was volbracht 72”. Uit het woord “volbracht” blijkt, dat Jezus doelde op zijn sterven aan het kruis. Het laatste dat de Messias op de heuvel Golgotha zei, was: “Het is volbracht!” 73. Nadat Hij dit gezegd had, gaf Hij de geest. Het sterven van Gods Zoon was een doop omdat de “oude mens”, de sterfelijke bestaanswijze die Hij bij zijn geboorte in Bethlehem had ontvangen, daarbij definitief werd afgelegd 74. Bij gewone mensen leidt het sterfelijk bestaan dat zij van Adam 70 Luk. 12:50 71 Luk. 3:21-22 72 Grieks telesthei 73 Joh.19:30, Grieks Tetelestai! 74 Rom.6:6. 50

hebben geërfd ertoe dat ze zondigen, dus hun doel missen 75. Bij de Messias gebeurde dat niet: Hij werd in alle dingen verzocht als wij, doch zonder te zondigen 76. Hij nam onze zonden op zich en droeg ze tot in het graf, zodat ze voorgoed werden weggedaan 77. Door zijn sterven deed Hij de dood te niet 78 Toen Hij opstond uit de doden, bracht Hij onvergankelijk leven aan het licht 79. In sommige commentaren wordt beweerd dat Jezus zijn dood met een doop vergeleek omdat lijden in de Schrift wordt aangeduid als “golven en baren” die over het slachtoffer heenslaan. Volgens de Bijbel is dat echter niet de reden van de vergelijking. Een “doop” is een godsdienstige handeling die de reiniging van het doopobject op het oog heeft 80. Jezus noemde zijn dood een doop omdat die de ware reiniging, het “afleggen van de oude mens” of de “reiniging van zonden”, zou teweeg brengen. In de brief aan de Hebreeën wordt over Gods Zoon gezegd: “Deze, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen en die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht, is, nadat Hij reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht, gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in [de] hoge” (Hebreeën 1:3) 75 In de Griekse tekst van Rom.5:12 staat letterlijk, dat nadat door Adams zonde de dood in de wereld was gekomen, “de dood aan alle mensen werd doorgegeven, waarop [=als gevolg waarvan] allen zondigden”. De Statenvertaling geeft de grondtekst nauwkeurig weer, in tegenstelling tot de meeste moderne vertalingen. 76 Heb.4:15 77 1 Pet.2:24 78 Heb.2:14, 2 Tim.1:10 79 2Tim.1:10 80 Joh.3:25, Heb.6:2 en 9:10 (grondtekst). 51

“En evenzeer als het de mensen beschikt is éénmaal te sterven en daarna het oordeel, zo zal ook Christus, éénmaal geofferd om de zonden van velen te dragen, de tweede keer zonder zonde verschijnen tot behoudenis aan hen die Hem verwachten (Hebreeën 9:27-28) “Iedere priester staat wel dagelijks dienst te doen en dezelfde slachtoffers dikwijls te offeren, die nooit zonden kunnen wegnemen. Maar Hij, nadat Hij één slachtoffer voor zonden geofferd heeft, is voor altijd gaan zitten aan Gods rechterhand… Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt die geheiligd worden” (Hebreeën 10:12-14). Uit deze teksten blijkt dat Jezus door zijn sterven en opstanding reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht en dat zijn offer – in tegenstelling tot het sterven van offerdieren – volmaakt effectief zal zijn. In enkele bijbelcommentaren wordt gezegd, dat de zonen van Zebedeüs, die met Jezus in gesprek waren (Markus 10:38-39), gedoopt werden met dezelfde doop als de Messias omdat zij als martelaar zouden sterven. Dat laatste is echter onjuist. Van Jakobus is bekend dat Herodes hem heeft laten onthoofden 81, maar Johannes heeft volgens de overlevering de hoogste leeftijd bereikt van alle apostelen en is een natuurlijke dood gestorven. In werkelijkheid werden Jakobus en Johannes met dezelfde doop gedoopt als hun Meester, omdat de Geest van Christus op hen werd uitgestort. Wie de Geest van Christus hebben ontvangen en daardoor bij de Messias zijn ingelijfd 82, zijn met dezelfde doop gedoopt als Hij. Want “allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, zijn in zijn dood gedoopt” en “met Hem begraven door de doop-in-de-dood” 83. 81 Hand.12:2 82 1 Kor.12:13 83 Rom.6:3-4 52

Bij wijze van samenvatting kunnen we het volgende opmerken: 1. Ondanks het feit dat Jezus zich door zijn neef Johannes al (in water) had laten dopen, zei Hij tegen zijn discipelen dat Hij nog moest worden gedoopt. 2. We moeten dus niet altijd aan water denken wanneer er in de Bijbel over dopen wordt gesproken. Naast de doop in water bestaat er een doop in Geest en vuur 84. De belangrijkste doop van allemaal is de doop die de Messias nog moest ondergaan. Uit het gebruik van het woord “volbracht” blijkt dat Jezus met deze doop doelde op zijn sterven aan het kruis. 3. Dat sterven was een “doop” omdat het échte reiniging tot stand zou brengen: het afleggen van de oude mens en het wegnemen van de zonden. Aan deze doop van Christus krijgen andere mensen deel wanneer ze zijn Geest ontvangen. 84 Luk.3:16 53

Gaat dan heen... “En Jezus kwam naar hen toe en sprak tot hen de woorden: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan heen, maakt alle volken tot discipelen, hen dopend tot de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en hen lerend te bewaren alles wat Ik u heb geboden. En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mat.28:18-20, Telos) Nadat Jezus was opgestaan uit de doden en vóórdat Hij ten hemel voer sprak Hij met zijn discipelen op een berg in Galilea 85 Er waren elf leerlingen overgebleven omdat Judas zelfmoord had gepleegd 86. Deze volgelingen uit het Jodendom kregen opdracht om van volken (= niet-Joden) leerlingen van Israëls Messias te maken. Ondanks dit specifieke kader zijn Jezus’ woorden in brede kring opgevat als de “Grote Opdracht” voor de christenheid, een bevel dat alle gelovigen (of alle “geestelijken” 87) gezamenlijk moeten uitvoeren. Die gedachte is ingegeven door de belofte van Christus, dat Hij met zijn apostelen zal zijn “alle dagen, tot aan de voleiding van de eeuw”. Met die “voleinding” wordt bedoeld: het tijdstip van de oogst, het moment waarop het Koninkrijk der hemelen openbaar wordt, en er aan verleidingen en wetteloosheid een einde komt. Na een fase van verborgen groei – zowel van het goed als van het kwaad – zal het goede uiteindelijk zegevieren. Daarop loopt het huidige tijdperk uit 88. 85 Mat.28:16. 86 Zo staat het geschreven in Mat.28:16-17, hoewel veel uitleggers aannemen dat de “vijfhonderd broeders” die in 1 Korinthe 15:6 worden genoemd, er ook bij aanwezig waren (zie Sir Robert Anderson, a.w., p.156). 87 Want in de kerken zijn priesters en predikanten de enigen die buitenstaanders mogen dopen (behalve in noodgevallen). 88 Mat.13:39-42, 13:49-50, 24:3 en 30. 55

De woorden van Jezus worden doorgaans uitgelegd alsof Hij zijn apostelen drie verschillende opdrachten heeft gegeven: (1) Haal de volken over (met argumenten en desnoods met geweld) om zich bij Mij aan te sluiten; (2) Doop hen in water, zoals Johannes de Doper dat met Israël heeft gedaan, en (3) Geef ze onderwijs in Mijn wet. Uit de oorspronkelijke tekst (en de Telosvertaling) blijkt echter, dat de Here slechts één opdracht gaf: “Discipelt de volken door hen te dopen en te leren”. Vanwege de doop waarover Jezus sprak worden mensen zijn discipelen en leren ze Hem te gehoorzamen. Moeten ambassadeurs van de Messias de volken dopen met water? En dat terwijl Johannes van Hem had gezegd: “Ik doop u wel met water... maar Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur”? Johannes had over de Messias opgemerkt: “Hij is het, die met de heilige Geest doopt”... “Hij moet wassen [=groeien], maar ik [de Doper] moet minder worden” 89. Als de opgestane Messias de lang verwachte Persoon is die met de Geest doopt, zouden zijn afgezanten dan van water gebruik moeten maken? Uit het verslag dat Lukas geeft van het optreden van de apostelen blijkt dat die zich niet verantwoordelijk voelden voor de onderdompeling (of besprenkeling) van hun bekeerlingen, maar erop toezagen dat die de heilige Geest ontvingen. In het achtste hoofdstuk van het boek Handelingen wordt verteld dat de Samaritanen geloofden wat de “diaken” Filippus zei over het Koninkrijk van God en Jezus, de Messias. Ze werden meteen gedoopt (gezien het vervolg van het verhaal in water). 89 Matth.3:11; Joh.1:33, 3:30 56

Verlamden, kreupelen en bezetenen werden genezen. Maar de apostelen in Jeruzalem waren met dit prachtige resultaat niet tevreden. De heilige Geest was namelijk nog op geen enkele Samaritaan gevallen, “maar zij waren alleen gedoopt tot de naam van de Heer Jezus” 90. Petrus en Johannes werden vanuit Jeruzalem naar Samaria gezonden. Nadat die voor de Samaritanen hadden gebeden en hun de handen hadden opgelegd ontvingen zij de heilige Geest 91. Op dát moment werden zij gedoopt “tot de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest”, zoals was voorzegd in Mattheüs 28:19. Blijkbaar betekent “gedoopt tot iemands naam” dat men de betrokkene heeft leren kennen in de hoedanigheid die door de naam wordt uitgedrukt. De Samaritanen hadden Jezus leren kennen als de door God gezalfde Koning van het komende rijk, die hun genezing schonk 92. Maar ze hadden God nog niet leren kennen als hun Vader en de Messias als hun broeder. Pas wanneer men Gods Geest ontvangt, wordt men “van boven geboren” en begint men te roepen: Abba! 93. Met “dopen tot de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” is niet bedoeld: “dopen in water en daarbij een trinitarische formule uitspreken”. Bij de doop waarover de opgestane Heer sprak ontvangen mensen de Geest en leren zij God kennen als hun Vader. Zulke mensen worden medeerfgenamen van de Zoon – aangezien Hij de “eerstgeborene is onder vele broeders” 94. Wie op deze manier is gedoopt, is een kind van God geworden en wordt door Gods Geest onderwezen 90 Hand.8:16 91 Hand.8:15-17 92 Hand.8:7-8,16 93 Rom.8:14-17 94 Rom.8:17,29 57

95. Wie door de Geest wandelt, zal de woorden van de Heer “bewaren” 96, maar wie de Geest niet heeft ontvangen, behoort Christus (nog) niet toe 97. Uit het Johannesevangelie blijkt dat de opgestane Here de apostelen al eerder een “zendingsbevel” had gegeven. De Messias kwam bij die gelegenheid door gesloten deuren binnen en zei tegen hen: “Vrede zij u! Zoals de Vader Mij heeft gezonden, zend ook ik u! En toen Hij dit had gezegd, blies Hij in hen en zei tegen hen: Ontvangt de heilige Geest” (Johannes 20:21-22) Blijkbaar werden de discipelen de wereld ingezonden met dezelfde opdracht als Christus van zijn Vader had gekregen, en hadden zij net als Hij de Geest nodig om hun taak te kunnen uitvoeren. De opdracht die Christus van zijn Vader had ontvangen was door de Doper eens kernachtig samengevat: “Hij is het, die met de heilige Geest doopt” (Johannes 1:36) Jezus doopt (in tegenstelling tot zijn voorloper) niemand met water 98. Omdat Hij met Gods Geest is gezalfd kan Hij heilige geest schenken aan allen die Hem toebehoren 99. De Messias doopt met heilige Geest. 95 1 Kor.2:9-16 96 Matth.28:19 97 Rom.8:9 98 Joh.4:2 99 Joh.1:33, vgl. Hand.2:32-36 58

Kort samengevat: 1. Het zendingsbevel van Mattheüs 28:19 omvat niet drie afzonderlijke opdrachten, maar slechts één. Volken moeten tot discipelen van de Messias worden gemaakt door hen te dopen en hun te leren om zijn geboden te bewaren. 2. Aangezien de discipelen werden uitgezonden zoals de Vader zijn Zoon had gezonden (Joh.20:21), moesten zij hun medemensen dopen met heilige geest – net zoals de Vader de Geest op zijn Zoon had doen neerdalen voordat Hij zijn dienst begon (Matth.3:16-17) en zoals Jezus hen had gedoopt met zijn Geest (Hand.2:33). Jezus doopte niemand met water (Joh.4:2). Hij doopt met heilige Geest (Joh.1:36). 3. Wanneer de apostelen aan niet-Joden vertelden wat Jezus heeft gedaan en sinds zijn hemelvaart doet – hoe Hij mensen genas en hen bevrijdde uit de macht van de duivel, hoe Hij werd gekruisigd maar op de derde dag door God werd opgewekt, zodat wie nú zijn vertrouwen op Hem vestigt vergeving van zonden ontvangt, dan viel de Geest op alle hoorders die dit goede bericht geloofden (Hand.10:37-45). Zo werd het zendingsbevel in praktijk gebracht. 59

Dopen – waarin en door wie? Bekende bijbelgedeelten lezen we met een gekleurde bril. We kennen de verhalen al sinds onze vroegste jeugd – uit de kinderbijbel, het onderwijs op de basisschool, en de zondagse preken. We gaan ervan uit dat we weten wat er staat en dat onze opvattingen overeenstemmen met “wat de Bijbel leert”. Lukas 2 wordt op elk Kerstfeest voorgelezen en Handelingen 2 op elke Pinksterdag. Wanneer Petrus aan het eind van zijn toespraak zegt: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen” (Handelingen 2:38, NBG), dan stellen we het ons levendig voor. Een mensenmassa die naar voren komt en zich laat dopen. Zodat er op één dag drieduizend nieuwe leden tot de “kerk” toetreden. Een buitengewoon succesvolle evangelisatiedienst! Het is schokkend om te moeten leren dat dit beeld niet klopt. “Een ieder van u late zich dopen” is niet wat er in de oorspronkelijke tekst staat. En de Joden die Petrus toesprak moesten niet drie dingen doen (“zich bekeren – zich laten dopen – uitzien naar de komst van de Geest”), maar slechts één ding. Ze moesten van gedachten veranderen over de rabbi uit Nazareth. De Statenvertaling en de Telosvertaling hebben Petrus’ woorden nauwkeuriger weergegeven. Er staat in het Grieks: “Bekeert u en wordt gedoopt, ieder van u, op de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden en ontvangt de gave van de heilige Geest” 61

Enkele weken geleden had het volk geroepen: “Weg met Hem! Kruisig Hem!” 100. Men had Jezus gegrepen en door de handen van wetteloze mensen (niet-Joden, Romeinse soldaten) laten terechtstellen 101. Maar Hij was door God opgewekt en had Gods Geest op een zichtbare en hoorbare manier op zijn wachtende leerlingen uitgestort 102. Dus moest men van gedachten veranderen over Hem. Heel Israël moest ervan overtuigd zijn dat Jezus geen misdadiger was maar de Messias 103. Wie zijn mening over Hem herzag en Jezus aanriep als de Messias, zou “op de naam van Jezus Christus” worden gedoopt tot vergeving van zonden. Zo iemand zou uit pure genade, gratis en voor niets, de heilige Geest ontvangen 104. De gedachte dat de discipelen op de Pinksterdag drieduizend mensen ondergedompeld hebben (of een evengroot aantal mensen met water hebben begoten) is volstrekt ongerijmd. Waar moest men zo’n grote hoeveelheid water vandaan halen? Als de twaalf apostelen deze doop hebben voltrokken 105, dan heeft elke apostel tweehonderdvijftig mensen voor zijn rekening moeten nemen. Zelfs indien men één persoon per minuut doopte, zou zo’n karwei nóg meer dan vier uur hebben geduurd. Lieten de tempelwachters dat toe? Lieten vrouwen zich in het openbaar door een man onderdompelen? Veel uitleggers hebben gemeend zulke moeilijkheden te kunnen omzeilen door aan te nemen dat Petrus en de elven hebben gedoopt door middel van besprenkeling. Met een takje hysop en een emmer water kun je 100 Luk.23:18, 21 101 Hand.2:23 102 Hand.2:32-33 103 Hand.2:36 104 Het Griekse woordje kai, dat door het NBG met “en” is weergegeven, heeft in het NT dikwijls de betekenis van “namelijk”. 105 Volgens Hand.2:14 richtten “Petrus met de elven” zich op straat tot het volk, waarbij Matthias de plaats van Judas had ingenomen (vgl. Hand.1:26) 62

in korte tijd een heleboel mensen nat maken. Zoals een pastoor kan doen met zijn wijwaterkwast. Het probleem is ontstaan omdat wij de bijbeltekst lezen door de bril van de traditie. In de Griekse tekst van Handelingen 2:38 wordt er niet gesproken over “zich laten dopen” of over “water”. Wie zich bekeerde zou “op de naam van Jezus Christus worden gedoopt tot vergeving van zonden”, dat wil zeggen: zo iemand zou “de heilige Geest ontvangen”. Ook in vers 41 zetten bijbelvertalingen ons op een verkeerd spoor. “Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen” is niet wat er in de grondtekst staat. De Statenvertaling is veel nauwkeuriger: “Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt” (Handelingen 2:41) Er staat niet, dat ze door de apostelen gedoopt werden. In het tekstverband wordt er maar over één doop gesproken: de doop met heilige Geest 106, de uitstorting van Gods Geest op alle vlees die was aangekondigd door de profeet Joël 107, de zichtbare en hoorbare uitgieting van de beloofde Geest door de verhoogde Messias 108. Wie bij het woord “dopen” aan water denkt, gaat terug naar de schaduw en schept allerlei problemen die er in de eerste eeuw niet waren. 106 Hand.1:5 107 Hand.2:17-18 108 Hand.2:33 63

Petrus had gezegd: “Bekeert u en u… ontvangt gratis de heilige Geest” 109, “Voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn” 110. Wanneer Lukas zijn verslag afsluit door te schrijven: “Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt en daar werden op die dag toegedaan omtrent drie duizend zielen”, dan kan het maar om één doop gaan. De doop waardoor men aan Christus wordt verbonden 111. De doop van de Messias. De doop met heilige Geest. Samenvattend: 1. In Handelingen 2:38 en 41 wordt er gesproken over dopen, maar er wordt niet gezegd waarin men werd gedoopt en wie die doop voltrok. 2. Christenen gaan er vrijwel unaniem van uit dat de twaalf apostelen hebben gedoopt en dat zij hun bekeerlingen doopten in water. 3. Uit het tekstverband blijkt echter, dat de opgestane Heer drieduizend mensen heeft gedoopt in heilige Geest, toen zij hun mening over Hem herzagen en tot het inzicht kwamen dat Hij de Messias is. 109 Het woord doorea (gave) betekent: iets dat volkomen gratis is. “U zult de gave des heiligen Geestes ontvangen” (Hand.2:38) klinkt ons oubollig in de oren. Wat Petrus tegen zijn volksgenoten zei was echter helemaal niet oubollig. “U ontvangt vergeving van zonden, Gods eigen Geest, wedergeboorte en nieuw leven, volkomen gratis en helemaal voor niets, wanneer u Jezus aanroept als de Messias”. 110 Hand.2:39 111 1 Kor.6:17, 12:12-13 64

4. Bij de gangbare opvatting van Hand.2:38 en 41 is het verslag van Lukas onvolledig. De schrijver zou ons verteld hebben dat drieduizend mensen zich in water lieten dopen en zich bij de discipelkring voegden, maar we blijven met de vraag zitten wanneer die mensen de beloofde Geest hebben ontvangen. 5. In werkelijkheid ontbreekt er in het verslag van Lukas helemaal niets. Wie het woord van Petrus van harte aannamen, en dus tot het inzicht kwamen dat Jezus de Messias is, werden door de opgestane Heer gedoopt in heilige Geest en gevoegd bij de groep van honderdtwintig personen die Hij al eerder had gedoopt. 65

De gave Gods In het Nieuwe Testament worden er allerlei uitdrukkingen gebruikt die betrekking hebben op de doop met de Geest. De eerste daarvan vinden we in het Johannes-evangelie: “Jezus antwoordde en zei tot haar: Als u de gave van God kende en wie Hij is die tot u zegt: Geef mij te drinken, dan zou u aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven… Ieder die van dit water 112 drinkt, zal weer dorst hebben, maar ieder die drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst hebben, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een bron van water dat springt tot in het eeuwige leven” (Johannes 4:10,13-14) Wanneer we in Johannes’ evangelie verder lezen, dan blijkt wat onder de “gave van God”, het geschenk van het “levende water”, moet worden verstaan. In het zevende hoofdstuk krijgen we te horen: “En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus op en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden” (Johannes 7:37-39) De uitdrukkingen “gave van God” en “levend water” hebben dus betrekking op de heilige Geest 113. Op de Pinksterdag gebruikte Petrus dezelfde uitdrukking toen hij zijn volksgenoten toesprak: 112 Dat wil zeggen: water uit de put van Jakob. 113 Bij het schrijven van dit hoofdstuk heb ik me laten inspireren door J.D.G.Dunn, A Note on Doreaa, Expository Times 81:349-351,1970. Een beknopt, maar prachtig artikel dat veel stof tot nadenken biedt. 67

“En Petrus zei tot hen: Bekeert u, en ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden, en u zult de gave van de heilige Geest ontvangen” (Handelingen 2:38) In een gesprek met Simon, de tovenaar uit Samaria, gebruikte de apostel de uitdrukking opnieuw: “Toen nu Simon zag dat door de oplegging van de handen van de apostelen de Geest gegeven werd, bood hij hun geld aan en zei: Geef ook mij deze macht, opdat ieder, die ik de handen opleg, de heilige Geest ontvangt. Petrus echter zei tot hem: Moge uw geld met u naar het verderf gaan, omdat u hebt gemeend de gave van God door geld te kunnen verkrijgen” (Handelingen 8:18-20) Het Griekse woord doorea betekent: iets dat volkomen gratis is. Op vele plaatsen wordt het vertaald met “voor niets” of “om niet” 114. De verontwaardiging van Petrus over het gedrag van de tovenaar is in de Griekse tekst van het Nieuwe Testament duidelijker dan in onze eigen taal: “Meent u voor geld te kunnen kopen wat God gratis wil schenken? Meent u te kunnen betalen voor Gods genade?” (Hand.8:20) Ook tijdens zijn bezoek aan het huis van de Romein Cornelius gebruikte Petrus de term “gave” als aanduiding van de heilige Geest: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de heilige Geest op allen die het woord hoorden. En de gelovigen uit de besnijdenis, allen die met Petrus waren meegekomen, waren buiten zichzelf dat ook op de volken de gave van de heilige Geest werd uitgestort, want zij hoorden hen spreken in talen en God grootmaken” (Handelingen 10:44-46) 114 Zie b.v. Mat.10:8, Rom.3:24, 2 Kor.11:7, 2 Thess.3:8, Openb.21:6 en 22:17. Wanneer Jezus opmerkt, dat de Joodse leiders Hem “zonder oorzaak” hebben gehaat, dan gebruikt Hij hetzelfde woord. Er was voor hun haat geen enkele aanleiding, ze haatten Hem “om niet” (Joh.15:25). 68

“Toen ik nu begon te spreken, viel de heilige Geest op hen, evenals ook op ons in het begin. En ik herinnerde mij het woord van de Heer, hoe Hij zei: Johannes doopte wel met water, maar u zult met de heilige Geest worden gedoopt. Als dan God dezelfde gave aan hen heeft gegeven als ook aan ons, toen wij tot geloof in de Heer Jezus Christus kwamen, wie was ik dat ik God kon weren?” (Handelingen 11:15-17) Het is opvallend, dat de heilige Geest hier wordt aangeduid als “de gave” zonder nadere aanduiding. In het Grieks heeft het bepaald lidwoord een nadrukkelijke klank: de welbekende gave, het geschenk waarover iedereen spreekt. Door Israëls profeten was de uitstorting van de Geest aangekondigd als hét kenmerk van de “laatste dagen”, en Johannes de Doper had in zijn prediking gewezen op de Messias die zou dopen met heilige Geest. Het is veelbetekenend, dat de Geest de gave wordt genoemd, een gratis geschenk, een gift “om niet”. De bewering dat gelovigen een bepaald niveau van toewijding moeten hebben bereikt om Gods Geest te kunnen ontvangen is volgens de Schrift een leugen. Wie zoiets zegt, is een volgeling van Simon de tovenaar. Wat gratis is kan men niet verdienen door er hard voor te gaan werken. Men kan er hooguit om vragen. In dit verband heeft Jezus tegen zijn leerlingen gezegd: “Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want een ieder die bidt, ontvangt; en wie zoekt, vindt; en wie klopt, hem zal opengedaan worden. Is er soms een vader onder u, die, als zijn zoon hem om een vis vraagt, hem voor een vis een slang zal geven? Of als hij om een ei vraagt, hem een schorpioen zal geven? Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?” (Lukas 11:9-13) 69

God geeft zijn Geest aan slechte mensen. Heiliging is een vrucht van de inwonende Geest, geen voorwaarde om Gods gave te kunnen ontvangen! Wie de Geest mist, is in geestelijk opzicht een dode. Pas wanneer men de Geest ontvangt, wordt men tot leven gewekt. Toen de messiasbelijdende Joden in Jeruzalem hoorden dat God zijn Geest op het gezin van Cornelius had uitgestort, “verheerlijkten zij God en zeiden: Dus ook aan de volken heeft God de bekering tot het leven gegeven!” 115. Volgens Jezus zou de Geest worden tot een “bron van water dat springt tot in het eeuwige leven” 116. De apostelen beschouwden de uitstorting van de Geest als het begin van hun nieuwe bestaan 117. Vanaf die dag waren ze gaan optreden als woordvoerders van de verheerlijkte Messias. Kort samengevat: 1. “De gave” is in het Nieuwe Testament een standaard uitdrukking voor de heilige Geest. Dit blijkt onder andere in Hebreeën 6:4, waar “de hemelse gave geproefd hebben” een synoniem is van “deelgenoten van de heilige Geest geworden zijn”. 2. Het woord “gave” geeft aan, dat God zijn Geest geeft “om niet”, geheel gratis. 3. Jezus spoorde zijn hoorders aan om te bidden om heilige Geest. Zo’n verzoek zal door de hemelse Vader nooit worden afgewezen. 115 Hand.11:18 116 Joh.4:14 117 Hand.11:15 70

De belofte van de Vader In het Nieuwe Testament wordt de Geest niet alleen “gave” genoemd, maar ook: “belofte”. “En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen. Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit den hoge” (Lukas 24:49) “En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na dezen” (Handelingen 1:4-5) Wanneer de opgestane Messias tegen zijn discipelen zegt “Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen”, dan klinkt ons dat vreemd in de oren. De tweede naamvalsvorm is overgenomen uit het Grieks. “Belofte mijns Vaders” betekent: het door mijn Vader beloofde, en “belofte des heiligen Geestes”: de beloofde heilige Geest. De aankondiging van Jezus kan in het Nederlands als volgt worden weergeven: “Ik zal ervoor zorgen dat de zegen die de Vader heeft beloofd op je neerdaalt. Blijf in Jeruzalem totdat het zover is”. Lukas heeft vastgelegd wat die belofte inhield. De discipelen zouden worden “bekleed met kracht uit den hoge” 118 doordat zij werden “gedoopt in heilige Geest” 119. Binnen enkele dagen zou de Messias vanuit de hemel de Geest op hen uitgieten 120. De vervulling van Jezus’ woorden is door Petrus als volgt beschreven: 118 Dat is: met hemelse, of Goddelijke kracht, Luk. 24:49 119 Han.1:4-5 120 Han. 2:33 71

“Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij en ziet en hoort” (Handelingen 2:33) Tegen zijn volksgenoten zei de apostel later: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal” (Handelingen 2:38-39) Ook in de nieuwtestamentische brieven wordt het woord “belofte” gebruikt als aanduiding van de heilige Geest. Aan de Galaten schreef Paulus: “Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof” (Galaten 3:14) En de Efeziërs kregen te horen: “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte” (Efeze 1:13) Eeuwen tevoren had God tegen het volk Israël gezegd: “En het zal gebeuren in de laatste dagen… dat Ik van mijn Geest zal uitstorten op alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw jongemannen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen. Ja, op mijn slaven en op mijn slavinnen zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren” (Joël 2:28-32, Handelingen 2:16-18) 72

Op grond van deze profetie van Joël kon de apostel Petrus op de Pinksterdag tegen zijn volksgenoten zeggen: “Voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal” (Handelingen 2:39) Met “uw zonen en uw dochters, uw jongemannen en uw ouden” was het Joodse volk bedoeld. Voor hén was de belofte. Hun zonen en dochters zouden profeteren. Met ”allen, die verre zijn” doelde Petrus op Joden in de diaspora, die niet naar Jeruzalem waren gekomen. Hij had géén “heidenen” (niet-Joden) op het oog, want later zou Paulus aan niet-Joden schrijven: “Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees… dat gij te dien tijde zonder Christus waart… vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld” (Efeze 2:11-12) Volken waren niet opgenomen in de verbonden der belofte. Aan hen was de belofte niet gegeven. Pas later mochten gelovigen uit de volken delen in de belofte die voor Israël was bestemd, om Israël tot jaloersheid te wekken 121. Gelovige heidenen worden sindsdien, evenzeer als gelovige Joden, “verzegeld met de beloofde heilige Geest” 122 “Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen” klinkt misschien vreemd, maar het is een letterlijke weergave van de woorden van de opgestane Heer. Hij benadrukte het woord “belofte” sterk. De heilige Geest is “de belofte”, Gods belofte bij uitstek. God wordt onze Vader door aan ons zijn Geest te schenken 123. De uitdrukking “belofte van de Vader” die Lukas gebruikt in 121 Vergelijk Han. 10:45, 11:15-18; definitief werd dit pas in Han. 28:28. Zie ook Rom. 11:13-14. 122 Efe. 1:13, Gal. 3:14. 123 Vergelijk Joh. 1:12-13 met Joh. 3:8 en Rom. 8:15-16. 73

Handelingen 1:4 kan zelfs betekenen: “de beloofde Vader”! Zodra mensen de Geest ontvangen, gaan ze beseffen dat God hun Vader is. We vatten weer samen: 1. In het Nieuwe Testament wordt de komst van de heilige Geest “de belofte” genoemd, Gods belofte bij uitstek, het kenmerk van de messiaanse tijd dat door de profeten was aangekondigd. 2. De bijbelschrijvers gebruiken uitdrukkingen als “belofte des heiligen Geestes”, “belofte des Geestes”, en “de heilige Geest der belofte”. Zulke uitdrukkingen betekenen: de beloofde heilige Geest. 3. De Geest wordt ook “de belofte des Vaders” genoemd. Dat betekent: het geschenk dat de Vader jullie heeft beloofd, maar het kan ook betekenen: de beloofde Vader. Wie de Geest ontvangt, wordt een kind van God. Vanaf dat ogenblik kent zo iemand God als zijn Vader. 74

Dopen… maar hoe? Volgens velen staat het zo vast als een huis: dopen betekent onderdompelen! Zij verwijten hun medechristenen dat die dopen door middel van besprenkeling. In het licht van de Bijbel is “onderdompelen of besprenkelen” echter een vreemde tegenstelling. Als u aan het eind van een warme zomerdag een stortbui over u heen krijgt, zegt u dan dat u wordt “ondergedompeld”? Of dat u wordt “besprenkeld”? Waarom houden we ons niet aan de taal van de Bijbel? We lezen daar: “... totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge” (Jesaja 32:15, NBG) “... want Ik zal water gieten op het dorstige, en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost” (Jesaja 44:3, NBG) “... Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de Here HERE” (Ezechiël 39:29, NBG) “Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft... ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten” (Joël 2:28-29, NBG) “Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden...” (Zacharia 12:10, NBG) 75

“Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des heiligen Geestes 124 van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij en ziet en hoort” (Handelingen 2:33, NBG) “En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort” (Handelingen 10:45, NBG) Toen de honderdtwintig discipelen met de heilige Geest werden gedoopt 125, gebeurde dit doordat de Geest op hen werd uitgestort 126. Vanuit hemels standpunt bezien wordt de Geest op mensen “uitgestort” of “uitgegoten”, maar vanuit aards standpunt “valt” de Geest op hen en “komt over” hen: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de heilige Geest op allen, die het woord hoorden” (Handelingen 10:44, NBG) “En toen ik begonnen was te spreken, viel de heilige Geest op hen, evenals in het begin ook op ons” (Handelingen 11:15, NBG) “En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen” (Handelingen 19:6, NBG) Op de Pinksterdag werd vervuld wat Jezus zijn leerlingen tien dagen tevoren had beloofd: “...gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt” (Handelingen 1:8, NBG) 124 Dit is een Griekse stijlvorm, in het Nederlands zouden wij zeggen: “de beloofde heilige Geest”. 125 Han.1:5. 126 Han.2:33. 76

We zouden deze Schriftgegevens als volgt kunnen samenvatten: 1. De “doop in heilige Geest” wordt in het Nieuwe Testament op twee manieren beschreven: vanuit het standpunt van God en vanuit het standpunt van de mens. 2. Vanuit Goddelijk (of hemels) standpunt wordt er gesproken over het “uitgieten” of “uitstorten” van de Geest. God geeft zijn Geest niet mondjesmaat, maar in de vorm van een stortbui. 3. Vanuit menselijk (of aards) standpunt kan er worden gezegd dat de Geest “op mensen valt”, of dat Hij “over hen komt”. Ook hier berust de beeldspraak op een vergelijking met de regen. 4. In het Oude Testament wordt in verband met de Geest het beeld van uitgieten of uitstorten gebruikt, in een enkel geval ook het beeld van besprenkelen 127, maar nóóit het beeld van onderdompelen. Blijvende 128 onderdompeling is voor een mens immers niet levenbrengend, maar levensbeëindigend! Overstroming van het land is evenmin een zegen, maar een ramp! Een fikse regenbui is daarentegen een groot goed. 5. Indien de doop van Christus de ware doop is, en indien die doop inhoudt dat Christus het levende water van de Geest overvloedig uitstort, dan kan “dopen” niet betekenen: “onderdompelen”, maar dan moet het betekenen: “begieten”. 127 Ezech. 36:25. 128 Volgens de Bijbel worden mensen met de Geest gedoopt om die Geest nooit meer te verliezen (zie Joh.14:17, 1 Joh.3:24 en 4:13). 77

Dopen “in” en “tot” In het Nieuwe Testament is het werkwoord dopen (Gr. baptizoo) met verschillende voorzetsels gecombineerd, om de bedoelingen van de schrijvers nauwkeurig te kunnen weergeven 129. Allereerst is er het Griekse voorzetsel “en”, dat “in” betekent. In sommige gevallen wordt hiermee aangegeven, waar de doophandeling plaatsvond. In andere gevallen geeft “en” aan, welke vloeistof er voor het dopen werd gebruikt. In het Nederlands kunnen wij het voorzetsel “in” op dezelfde twee manieren gebruiken. In een lezing over de kerstening van Groningen kunnen we zeggen: “Liudger doopte in Helwerd”, maar ook: “Liudger doopte Bernlef in water”. “In” als plaatsaanduiding vinden we in de volgende bijbelteksten: “Johannes doopte in de woestijn” (Markus 1:4, NBG) “En Johannes doopte ook, in Enon bij Salim” (Johannes 3:23, SV) “Zij lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan” (Markus 1:5, vgl. Mattheüs 3:6, NBG) “Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet dat onze vaderen allen... zich lieten dopen in de wolk en in de zee” (1 Kor.10:2, NBG) 130. 129 Voor een goede uiteenzetting over dit onderwerp kan men raadplegen: A.E.K., On Baptism, or from Infancy to Maturity in Christ. Los Angeles z.j. (A.E.K. waren de initialen van Adolph Ernst Knoch). 130 Paulus geeft van deze uitspraak een verklaring door te schrijven, dat de vaderen “onder de wolk waren en door de zee heengingen” (1 Kor.10:1). 79

Maar in de volgende zinnen heeft het Griekse voorzetsel “en” betrekking op het doopmiddel: “Ik doop in water” (Johannes 1:26, Mattheüs 3:11). “Daarom ben ik gekomen, dopend in water” (Johannes 1:31) “Die mij gestuurd heeft om te dopen in water, Hij heeft tot mij gezegd...” (Johannes 1:33). Behalve over dopen “in water” spreekt de Bijbel ook over dopen “met water”. In het laatste geval wordt de derde naamval van het woord water gebruikt (hudati), zonder enig voorzetsel 131. In de volgende teksten is baptizoo weer met het Griekse voorzetsel “en” gecombineerd, hoewel de vertalers dit voorzetsel nu niet als “in” maar als “met” hebben weergegeven: “die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur” (Mattheüs 3:11, Lukas 3:16, NBG) “Hij zal u dopen met de heilige Geest” (Markus 1:8, NBG) “Deze is het, die met de heilige Geest doopt” (Johannes 1:33, NBG) “Gij zult met de heilige Geest gedoopt worden” (Handelingen 11:16, NBG) “Wij allen zijn met één Geest... gedoopt” (1 Korinthe 12:13, Telos) 132 131 Mar.1:8, Luk.3:16, Hand.1:5, 11:16. 132 In de grondtekst van deze bijbelteksten staat letterlijk: “in de Heilige Geest” en “in één Geest” (zie de voetnoten in de Telos-vertaling). 80

Dopen met de heilige Geest betekent, dat God, of de verheerlijkte Messias, zijn Geest over mensen uitstort waardoor de betrokkenen worden gereinigd en vernieuwd. De Geest is in zulke gevallen (met eerbied gesproken) het “doopmiddel”. Soms maakt het Griekse voorzetsel en deel uit van een langere uitdrukking, “in de naam van”. “Hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus” (Handelingen 10:48, NBG) Hier wijst het voorzetsel “en” op het gezag van Jezus Christus. De opgestane Messias had de Geest op Cornelius en zijn huisgenoten uitgegoten 133. Toen meende Petrus dat hij niet kon nalaten om hen ook in water te dopen. Hij handelde niet naar eigen inzicht, maar op gezag van de opgestane Heer. Behalve het woord “en” is er het Griekse voorzetsel “eis”, dat een richting of een doel aangeeft. Om die reden wordt het dikwijls vertaald als “tot”. Eis geeft het doopresultaat aan, de toestand die door de doop ontstaat. “doop tot bekering” (Mattheüs 3:11, Telos) 134 “...tot vergeving van [uw] zonden” (Markus 1:4, Handelingen 2:38, Telos) “Gedoopt “tot de naam van de Here Jezus” 135 betekent: tot de groep die zijn naam draagt, die zich aan zijn leiding heeft toevertrouwd en die zijn gezag erkent. Dat blijkt wanneer we deze uitdrukking met de volgende vergelijken: 133 Hand. 10:44-46. 134 Het Griekse woord metanoia betekent letterlijk: een verandering van denken. 135 Hand. 8:16, 19:5, Telos. 81

“Is Paulus soms voor u gekruisigd, of bent u tot de naam van Paulus gedoopt? Ik dank <God>, dat ik niemand van u gedoopt heb dan Crispus en Gajus, opdat niemand kan zeggen, dat u tot mijn naam gedoopt bent” (1 Korinthe 1:13-15, Telos) Wie “tot de naam van de Here Jezus” is gedoopt, is een volgeling van Hem geworden. Een laatste voorbeeld van baptizoo gecombineerd met eis is de bekende uitspraak van Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs: “Immers, wij allen zijn in één Geest tot één lichaam gedoopt” (1 Korinthe 12:13, Telos) Door de doop in de Geest wordt men gevoegd bij het éne lichaam, de gemeente die Christus toebehoort. De Geest verbindt ons blijvend aan Hem. Immers, “Wie de Heer aanhangt, is één geest met Hem” (1 Korinthe 6:17) Kort samengevat: 1. In het Nieuwe Testament kan de uitdrukking “dopen in” worden gevolgd door een plaatsaanduiding, of een aanduiding van het doopmiddel (water, of heilige Geest). Het Grieks gebruikt in zulke gevallen het voorzetsel en. 2. Dopen “in de naam van Jezus Christus” wil zeggen: op het gezag van Christus (Hand.10:48). Op eigen gezag zou Petrus het nooit aangedurfd hebben om Cornelius en zijn huisgenoten te dopen, maar hij voelde zich verplicht om dat te doen toen Christus zijn Geest op hen had uitgestort. 82

3. “Dopen tot” is een andere bijbelse standaarduitdrukking. Hiermee wordt het doopresultaat aangegeven (bekering, vergeving van zonden, of de vorming van één lichaam). Het Grieks gebruikt dan het voorzetsel eis. 4. Zich laten dopen tot de naam van iemand (Jezus Christus, of Paulus) betekent: zich stellen onder het gezag van die persoon, zich voegen bij de groep van volgelingen die zijn naam draagt. 5. De uitdrukking “dopen met” komt in de Bijbel ook voor, en wordt altijd gevolgd door een aanduiding van het doopmiddel (water). In zulke gevallen wordt er geen enkel voorzetsel gebruikt en staat het woord “water” in de derde naamval. 83

Op niemand gevallen In het achtste hoofdstuk van het boek Handelingen wordt verteld hoe er na de dood van Stefanus vervolging uitbrak tegen de gemeente in Jeruzalem. De gelovigen waren genoodzaakt om de stad te verlaten en zij werden verspreid over heel Judea en Samaria. Ondanks het gevaar dat hen bedreigde, zwegen ze niet over de Messias. Filippus, één van de zeven “diakenen” uit Jeruzalem, die door de apostelen waren aangesteld om toezicht te houden op de financiële ondersteuning en de voedselvoorziening van de armen, met name van Griekssprekende weduwen 136, reisde van Jeruzalem naar Samaria en begon “Christus te prediken” 137. Het goede bericht dat hij vertelde had ongetwijfeld veel overeenkomst met wat Petrus eerder aan zijn volksgenoten had doorgegeven: dat de Messias was verschenen, door Israël was verworpen en gedood, maar door God was opgewekt uit de doden, en dat God liet zien dat zijn rijk nabij was door zieken te genezen op het geloof in Jezus’ naam (vgl. Handelingen 3). Ogenschijnlijk was de prediking van Filippus een geweldig succes. Lukas vertelt: “Toen de scharen Filippus hoorden en de tekenen zagen, die hij deed, hielden zij zich eenparig aan hetgeen door hem gezegd werd. Want van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen; en er kwam grote blijdschap in die stad” (Handelingen 8:6-8) Wij zouden zeggen: Dat is toch fantastisch, een opwekking die gepaard gaat met genezingswonderen! 136 Hand.6:1-7 137 Hand.8:5 85

De Samaritanen lieten zich massaal dopen, gezien het vervolg met de doop van Johannes, dat wil zeggen: in water. “Toen zij…. geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen 138, zowel mannen als vrouwen” (Handelingen 8:12) Toch waren de apostelen, die in Jeruzalem waren achtergebleven, niet tevreden: “Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de naam van de Here Jezus” (Handelingen 8:16) Wie zijn vertrouwen op Christus vestigt, ontvangt normaliter meteen de Geest. Petrus had tegen zijn volksgenoten immers gezegd: “Bekeert u [verander van mening over Jezus de Nazoreeër] en ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden en u zult de gave van de heilige Geest ontvangen” (Handelingen 2:38) Het is dus geen wonder, dat de apostelen zich over de situatie in Samaria zorgen maakten. Hoe was het mogelijk, dat de Geest niet op de Samaritanen werd uitgestort? De sleutel tot oplossing van dit raadsel ligt vermoedelijk in vers 12 van Handelingen 8: “Toen zij echter geloof schonken aan Filippus…” 138 “Lieten zij zich dopen” is geen goede weergave van de grondtekst. Daar staat “Toen zij geloofden…. werden zij gedoopt” 86

Lukas gebruikt hier een unieke zinsnede, episteusan tooi Philippooi. De Samaritanen geloofden niet in God, of in de Here Jezus, maar in Filippus. Blijkbaar is “de spreker geloven” iets anders dan: “God geloven”. Geloof in de spreker leidt niet vanzelfsprekend tot redding. De manier waarop Lukas zijn betoog opbouwt is veelzeggend: “… toen de scharen Filippus hoorden en de tekenen zagen, die hij deed, hielden zij zich eenparig aan hetgeen door hem gezegd werd….. En een man, met name Simon, was reeds vóór die tijd in de stad bezig met toverij… en allen, van klein tot groot, hielden zich aan hem…. Zij hielden zich aan hem, omdat hij reeds lange tijd hen door toverijen verbijsterd had…. Toen zij echter geloof schonken aan Filippus… lieten zij zich dopen…. En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen en grote krachten, die hij zag geschieden” (Handelingen 8:6,9-13) De Samaritanen beschouwden de tekenen van Filippus als een nieuwe vorm van toverij, spectaculairder dan de oude. Elke zieke die onder zijn ziekte lijdt wil daar natuurlijk graag van worden verlost. En elke ouder hoopt dat zijn gehandicapte kind zal worden genezen. De inwoners van Samaria “hielden zich eenparig aan wat Filippus zei”, maar het is de vraag of we dat positief moeten duiden. Want Lukas vertelt: “Vóór die tijd was er een stadgenoot bezig geweest met toverij, en de Samaritanen hadden zich gehouden aan hém. Maar nu Filippus op het toneel was verschenen en alle verlamden en kreupelen had genezen, nu hielden ze zich eenparig aan de nieuwe wonderdoener. Zelfs 87

Simon was daartoe bereid, want hij rook kansen om zijn arsenaal van toverkunsten te kunnen uitbreiden” 139. Met oprechte toewijding had dit alles niets te maken. Over de Samaritanen kon hetzelfde worden gezegd als wat Johannes opmerkte over de Joden in Jeruzalem: “En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed, maar Jezus zelf vertrouwde zichzelf hun niet toe, omdat Hij hen allen kende, en omdat het voor Hem niet nodig was, dat iemand van de mens getuigde, want Hij wist zelf, wat in de mens was” (Johannes 2:23-25) Mensen kunnen geïmponeerd zijn door de kracht van God, maar niet begrijpen dat tekenen verwijzen naar het toekomstige Koninkrijk der hemelen en oproepen tot gehoorzaamheid aan de Heer van dat rijk. En oprechte gelovigen kunnen ernaar verlangen om hun naasten genezing te brengen, maar niet inzien dat lichamelijk herstel volgens de Bijbel een teken is van de ware genezing: de vergeving der zonden. Over een latere gelegenheid waarbij hetzelfde misverstand zich voordeed merkte Lukas op: “En ook enige van de rondreizende Joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt…. Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij? En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten” (Handelingen 19:13-16) 139 Hand.8:13,19,23 88

Voor de Samaritanen is het misverstand gelukkig beter afgelopen. Want de apostelen “betuigden het woord van de Heer en spraken tot hen” 140, en nadat zij hun de handen hadden opgelegd, ontvingen zij de heilige Geest 141. Met Simon liep het minder goed af. Want zelfs nadat Petrus hem had bevolen om zich met berouw tot God te wenden en om vergeving te vragen, riep hij niet zelf de Heer aan, maar vroeg of de apostel voor hem wilde bidden zodat hem niets kwaads zou overkomen 142. We vatten samen: 1. Uit de geschiedenis van de Samaritanen blijkt dat de waterdoop door de apostelen werd beschouwd als een ritueel dat op zichzelf genomen onvolkomen was en dat vooruitwees naar iets anders. Niet door de waterdoop wordt een mens een christen maar door de doop in heilige Geest. 2. Geloof in een prediker of het voor-waar-houden van bepaalde leerstellingen is niet voldoende om te worden behouden. Niet wie met een bepaalde belijdenis instemt of wie geïmponeerd is door wondertekenen, maar wie op Christus vertrouwt ontvangt de heilige Geest. 3. Bij toverij tracht men de werkelijkheid naar zijn hand te zetten, en die in gunstige of ongunstige zin te beïnvloeden. Maar bij een bijbels wonder gaat het om een proclamatie van Gods toekomstige heerschappij. Schriftuurlijke wonderen zijn “tekenen” en “krachten van de toekomstige eeuw” 143. 140 Hand.8:25 141 Hand.8:17 142 Hand.8:20-24 143 Heb.6:5 89

Indien gij van ganser harte gelooft “En een engel des Heren sprak tot Filippus en zeide: ‘Sta op en ga tegen de middag de weg op, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza’. Deze is eenzaam. En hij stond op en ging. En zie, een Ethiopiër, een kamerling, een rijksgrote van Kandake, de koningin der Ethiopiërs, haar opperschatbewaarder, was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden; en hij was op de terugweg en las, in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja. En de Geest zeide tot Filippus: ‘Treed toe en voeg u bij deze wagen’. En Filippus liep snel erheen en hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zeide: ‘Verstaat gij wat gij leest?’ En hij zeide: ‘Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst?’ En hij verzocht Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten. En het gedeelte van de Schrift, dat hij las, was dit: ‘Gelijk een schaap werd Hij ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is tegenover de scheerder, zo doet Hij zijn mond niet open. In de vernedering werd zijn oordeel weggenomen: wie zal zijn afkomst verhalen? Want zijn leven wordt van de aarde weggenomen’. En de kamerling antwoordde, en zeide tot Filippus: ‘Ik vraag u, van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders?’ En Filippus opende zijn mond, en uitgaande van dat schriftwoord, predikte hij hem Jezus. En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water, en de kamerling zeide: ‘Zie, daar is water; wat is ertegen, dat ik gedoopt word?’ [En hij zeide: ‘Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd’. En hij antwoordde en zeide: ‘Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.’] En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. En toen zij uit het water gekomen waren, nam de Geest des Heren Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, want hij ging zijn weg met blijdschap. Maar Filippus bleek te Asdod te zijn; en hij trok rond om het evangelie te prediken aan alle steden, totdat hij te Caesarea kwam”. (Hand.8:26-40) In het achtste hoofdstuk van het boek Handelingen wordt verteld dat de evangelist Filippus na zijn succesvolle missie in het gebied van de Samaritanen (Hand.8:5-25) een bijzonder vreemde opdracht kreeg. Een engel (=boodschapper) van de Here kwam naar hem toe en zei tegen hem, dat hij op het heetst van de dag naar een eenzame weg in een verlaten streek moest gaan. Niet naar een plek waar een prediker veel mensen kon 91

bereiken, maar naar een plek waarvan hij kon verwachten dat hij er geen sterveling zou ontmoeten. Toch stribbelde Filippus niet tegen. Vers 27 zegt: “En hij stond op en hij ging”. Hij gehoorzaamde de boodschap van de engel in blind vertrouwen. Toen hij zich bij de eenzame weg had opgesteld, bleek er ondanks de hitte tóch iemand langs te komen: geen wandelaar maar een man in een “wagen”. Het Griekse woord harma dat in vs.28 wordt gebruikt betekent: een strijdwagen, een door paarden getrokken en vermoedelijk rijk versierd voertuig waarmee men zich snel kon voortbewegen. Hetzelfde woord komt binnen het Nieuwe Testament verder alleen nog maar voor in Openbaring 9:9. In die laatste tekst blijkt wat de betekenis is. Van de persoon die in de wagen zat geeft Lukas een zevenvoudige beschrijving: 1. Het was een “Ethiopiër”. Het Griekse woord aithiops geeft niet alleen aan, dat hij uit een Afrikaans land afkomstig was, maar ook dat hij een erg donkere huidskleur had. Het Griekse woord betekent letterlijk: “iemand met een geschroeid gelaat” 144. 2. Het was een “kamerling”. De Griekse tekst gebruikt hier het woord eunouchos, dat “eunuch” betekent. De reiziger was ontmand en daarom onvruchtbaar. Ambtenaren in een oosterse hofhouding werden gecastreerd voordat ze hun taak konden gaan vervullen. Een oosters vorst wilde er zeker van zijn dat hij de vader was van de kinderen die zijn vrouwen ter wereld brachten. 3. Het was een “rijksgrote” (Gr. dunastes). Een machtig man, die in zijn eigen land veel invloed had, een potentaat. 144 In de eerste eeuw werd met Ethiopië niet het moderne Ethiopië (Abessynië) bedoeld, maar een koninkrijk in het noorden van het huidige Soedan, dat later Nubië werd genoemd. 92

4. Hij was werkzaam aan het hof van “Kandake, de koningin van de Ethiopiërs”. Blijkbaar was er in het toenmalige Ethiopië geen koning, maar een koningin. Het woord Kandake kan een eigennaam zijn geweest, maar ook een titel, zoals het Egyptische woord ‘farao’ de titel was van de heersende koning 145. 5. Hij was Kandake’s “opperschatbewaarder”. De Griekse tekst van Handelingen 8:27 zegt letterlijk dat hij “over haar hele schat” of “over iedere schat van haar” was. Hij had zeggenschap over alle inkomsten en uitgaven van het hof, en was een soort minister van financiën. 6. Blijkbaar was deze man een “vereerder van God”. Hij had ontzag voor de God van Israël en verlangde ernaar om Hem te kennen en te dienen. Want hij was volgens Lukas niet naar Jeruzalem gereisd vanwege een handelsmissie of een politiek overleg, maar “om te aanbidden”. Nu ging hij weer naar huis. Vanuit Jeruzalem was hij op weg naar de Gazastrook om via de kustweg langs de Middellandse Zee naar het zuiden te gaan en via Egypte naar Ethiopië te reizen. 7. Hij “las, in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja”. Uit het vervolg van het verhaal blijkt, dat hij hardop las, want Filippus kon horen bij welke passage hij was aangekomen. Blijkbaar had hij zich in Jeruzalem een boekrol aangeschaft. Zo’n rol was kostbaar, maar een rijksgrote kon zich zo’n uitgave natuurlijk wel veroorloven. De rol was vemoedelijk in het Grieks geschreven en niet in het Hebreeuws, want de man las Jesaja 53 in de versie van de Septuagint. 145 Volgens geschiedschrijvers uit de Oudheid werd de koning van Ethiopië beschouwd als een zoon van de zon. Hij was zó hoog verheven, dat hij zich onmogelijk met aardse zaken kon bezighouden. Het praktische bestuur over het koninkrijk werd uitgeoefend door de koningin-moeder, die Kandake werd genoemd (F.F.Bruce, Commentary on the Book of Acts, Grand Rapids 1980, p.186). 93

Op dat moment kreeg Filippus een tweede opdracht, ditmaal niet van een engel, maar van de in hem wonende heilige Geest: “Treed toe”, dat wil zeggen: “Ga erheen” en “voeg je bij deze wagen”. Ook dát was een vreemde opdracht. Een schatrijk iemand zou beslist niet bereid zijn om een wildvreemde schooier die langs de weg stond dichtbij te laten komen. Hij zou zo’n vreemdeling door zijn dienaren op afstand laten houden. Filippus aarzelde toch geen moment, maar rende naar de wagen toe. Toen hij dichtbij kwam, kon hij horen wat de “rijksgrote” aan het lezen was. Het was de passage uit Jesaja 53 over de “lijdende Knecht”. “Begrijpt u wat u leest?” vroeg Filippus, en de lezer gaf op die vraag direct antwoord. “Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst”? Het werkwoord hodegeoo betekent: “de weg wijzen”, maar kan in figuurlijke zin ook “onderwijzen” betekenen. Gezien het tekstverband is dit antwoord dubbelzinnig, want “de weg” (Gr. hodos) was een scheldnaam die de Joodse leiders gebruikten voor het messiasbelijdende Jodendom dat zij beschouwden als een secte (Hand.24:14). Voor wie ontkent dat Jezus de lijdende Knecht is, blijft de bijbelse profetie een gesloten en verzegeld boek (vgl. Jes.29:10-14). Uit een oprecht verlangen om Jesaja’s boodschap te mogen verstaan zei de schatrijke reiziger: “Stap in en kom naast me zitten”. Wat hij had gelezen, was Jesaja 53:7-8. “Ik begrijp dit gedeelte niet”, zei de eunuch. “Spreekt de profeet hier over zichzelf, of heeft hij het over iemand anders?” Dat gaf Filippus de gelegenheid om uit te leggen dat Jesaja in zijn boekrol spreekt over de Messias, over het lijden dat over Hem zou komen en over de heerlijkheid daarna (vgl. 1 Petr.1:11). Filippus deed ongetwijfeld verslag van wat er in de afgelopen tijd in Judéa was gebeurd. Hoe Johannes de doper had gepredikt in de woestijn en Jesaja 40:3 had vervuld, hoe hij Israël had gewezen op de Messias en wie ernaar verlangden om van hun zonden te 94

worden bevrijd had gedoopt in de Jordaan. Filippus zei natuurlijk ook, dat de beloofde Messias was verschenen, dat Hij had geleden, was gestorven aan een kruis en was begraven, maar door God was opgewekt tot onvergankelijkheid en dat Hij op Gods tijd het rijk van God op aarde zou vestigen. Op grond van Jesaja 53:2-12 lag deze boodschap voor de hand. Terwijl Filippus nog sprak, kwam de wagen in de buurt van water, en de reiziger zei plotseling: “Kijk eens, daar is water! Wat is ertegen, dat ik gedoopt wordt?”. Het antwoord dat Filippus op die vraag gaf en de belijdenis van de vraagsteller staan niet in alle handschriften, maar zijn vermoedelijk pas later aan de oorspronkelijke tekst toegevoegd 146. Uit de vraag van de eunuch blijkt, dat hij ernaar verlangde om door de Messias van zonden te worden bevrijd en dat hij geloofde dat de “Zoon van God” uit de tweede Psalm Jezus was, dat God Hem tot Koning had gezalfd 147. Zoals Johannes de Judeeërs had gedoopt in water, zo wilde de eunuch nu ook gedoopt worden om uit te drukken dat hij zich tot God wilde wenden en zijn vertrouwen wilde vestigen op de opgestane Heer. Omdat Filippus zag dat het verlangen van de man oprecht was, stemde hij toe. De eunuch liet zijn wagen halt houden, en daalde met Filippus af in het water. De oorspronkelijke Griekse tekst zegt, dat zij “beiden afdaalden naar (Gr. eis) het water”. Het 146 Het gedeelte tussen vierkante haken ontbreekt in de Byzantijnse tekst, maar is wel opgenomen in de edities van het Nieuwe Testament die Erasmus heeft gemaakt. 147 De belijdenis van de eunuch is in de vertaling van het NBG niet letterlijk weergegeven. Volgens Erasmus’ versie van de Griekse tekst zei de man niet: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is”, maar: “Ik geloof dat de Zoon van God Jezus Christus is”. Met andere woorden: Ik geloof dat de Zoon van God, waarover David eeuwen geleden in Psalm 2 heeft gesproken, Jezus is die God onlangs tot Messsias heeft gemaakt door Hem te zalven met zijn Geest en Hem uit de doden op te wekken. 95

water bevond zich vermoedelijk in de bedding van een wadi of een beek, en om erbij te komen moesten ze vanaf de weg een eindje naar beneden lopen. “En hij doopte hem” merkt Lukas vervolgens op. Hoe Filippus dit deed (door middel van besprenkeling, begieting of onderdompeling), wordt niet verteld, maar uit het verhaal blijkt dat beide mannen in het water stonden, want ze klommen samen “uit het water op” (anebeesan ek tou hudati). Vanuit het water op de kant en vanuit de bedding verder omhoog, terug naar de weg. Uit vers 39 kan niet worden geconcludeerd dat de “kamerling” werd ondergedompeld, want niet alleen de eunuch, maar ook Filippus, klom op uit het water. Omdat de waterdoop die door Johannes werd bediend vooruitwees naar de doop van de Geest en omdat die doop in de Bijbel dikwijls met een regenbui wordt vergeleken, ligt het voor de hand om te veronderstellen dat de kamerling door Filippus met water werd overgoten. Omdat de kamerling de boodschap van Filippus geloofde, werd hij niet alleen in water gedoopt, maar door de opgestane Heer ook gedoopt met heilige Geest. Er bestaat een tekstvariant van vers 39 die zegt: “De Geest van de Heer viel op de eunuch, en de engel van de Heer nam Filippus weg”148. En alle handschriften vermelden, dat de eunuch zijn (verre) reis naar zijn Afrikaanse bestemming “ging met blijdschap”. De blijdschap die een vrucht is van de Geest werd in zijn leven zichtbaar. Voorstanders van doop-op-belijdenis gebruiken Handelingen 8:39 als bewijstekst om de volgende conclusies te rechtvaardigen: 1. Alleen wie bewust gelooft – dus de baby- en peuterleeftijd achter zich heeft gelaten en in staat is om een bewuste geloofskeuze te maken – kan worden gedoopt in water. Filippus 148 De tekstvarianten van vers 36-37 en vers 39 worden besproken in: F.F.Bruce, Commentary on the Book of Acts, Grand Rapids 1980, p.185. 96

zei immers tegen de eunuch: “Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd” (Hand.8:37). 2. Nadat zo’n gelovige een openbare geloofsbelijdenis heeft afgelegd, moet hij of zij worden gedoopt door onderdompeling. De eunuch zei immers tegen Filippus: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is” (Hand.8:37), waarna hij werd gedoopt en Lukas vertelt dat hij na zijn doop “uit het water opkwam” (Hand.8:39). De man bevond zich op het moment van zijn doop dus in het water, en was blijkbaar geheel ondergedompeld. Maar deze conclusies zijn om een aantal redenen gezocht en weinig overtuigend: 1. De woorden: “En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is” ontbreken in de meest betrouwbare handschriften van het Nieuwe Testament en zijn daarom in de vertaling van het NBG tussen vierkante haken geplaatst. 2. De zinsnede “En toen zij uit het water gekomen waren” (vs.39) bewijst niet dat de eunuch werd ondergedompeld, want niet alleen hij, maar ook Filippus, kwam uit het water omhoog. Filippus had zichzelf beslist niet totaal ondergedompeld. 3. Het is per definitie onjuist, om een kerkelijke praktijk te baseren op een gebeurtenis die plaatsvond in een specifieke historische context. We hoeven maar aan het volgende te denken: 4. Johannes de doper had zijn prediking gericht tot Israël, en het evangelie van de uit de doden opgestane Messias was op de Pinksterdag en in de jaren daarna alléén nog maar verkondigd aan Joden uit Israël en Joden uit de diaspora. In Handelingen 6 97

wordt er nog steeds gesproken over “Grieks sprekende” en “Hebreeuws sprekende” Jodinnen, die door de gemeente van Jeruzalem moesten worden onderhouden – niet over gelovigen uit de volken. Na de steniging van Stefanus brak er in Jeruzalem en Judea een hevige vervolging uit, waarna de discipelen van Jezus werden verstrooid. 5. Door de gebeurtenissen die op de dood van Stefanus volgden liet de Here aan de (oorspronkelijk puur Joodse) gemeente zien, dat de heilsboodschap van de opgestane Messias aan niet-Joden zou worden verkondigd en dat God “een volk voor zijn naam uit de heidenen zou vergaderen”, nog vóórdat het Davidische koningschap werd hersteld (vgl. Hand.15:13-18). Eerst ging de boodschap naar de Samaritanen, een mengvolk in het noorden van het beloofde land (Hand.8:1-25), daarna naar een vereerder van God uit Ethiopië (Hand.8:26-40) en uiteindelijk naar zo’n vereerder in het leger van de vijand, een Romein (Hand.10). Pas daarna begon men het woord te spreken tot niet-Joden, allereerst in het Syrische Antiochië (Hand.11:19-26). De geschiedenis van de “kamerling” maakt deel uit van dit overgangsproces. Aan deze gebeurtenis kunnen geen richtlijnen worden ontleend voor de latere gemeente uit de volken, want de roeping en aard van die gemeente zouden pas aan Paulus worden geopenbaard (Efe.3:1-12). 6. Door de boodschap van de lijdende, opgestane en verheerlijkte Messias op wonderlijke en bovennatuurlijke wijze te laten verkondigen aan een Ethiopische eunuch liet de Heer zien dat het gebod in de wet van Mozes, dat zegt dat “iemand die door kneuzing aan het geslachtsdeel gewond is of van wie het geslachtsdeel is afgesneden, niet in de gemeente van de HEERE mag komen” (Deut.23:1, HSV) in Christus is opgeheven. Na de kruisdood en opstanding van de Messias is Jesaja 56:3-5 van kracht: “Laat de vreemdeling die zich bij de HEERE gevoegd heeft, niet zeggen: De HEERE heeft mij geheel en al van Zijn volk gescheiden; laat de ontmande niet zeggen: Zie, ik ben maar een 98

dorre boom. Want zo zegt de HEERE over de ontmanden die Mijn sabbatten in acht nemen, verkiezen wat Mij behaagt, en vasthouden aan Mijn verbond: Ik zal hun in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan die van zonen en dan die van dochters; een eeuwige naam zal Ik ieder van hen geven, een naam die niet uitgewist zal worden”. 7. Er is in Handelingen 8:26-40 geen sprake van een opdracht aan de eunuch om zich te laten dopen. De man vroeg, of hij kon worden gedoopt, net als de gelovigen uit Israël die zich hadden laten dopen door Johannes. Het initiatief om zich te laten dopen ging van hemzelf uit. Een doopplicht voor gelovigen uit de volken kan aan dit gedeelte dus niet worden ontleend. 99

Geest of “doop met de Geest”? Christenen die tot een Pinkstergemeente behoren stellen hun medegelovigen de vraag, of die “de doop met de Geest hebben ontvangen”. Ze willen weten of die in antwoord op gebed het vermogen hebben gekregen om in “tongen”, dat wil zeggen: in onbekende talen, te spreken. Op basis van de tongentaal wordt de christenheid door hen in twee groepen verdeeld. Volgens hen kunnen mensen een “beginwerk” van de Geest hebben (geloof in Christus), maar ook het “volle werk” (de Geestesdoop). Sommige christenen zouden een druppel van de Geest hebben ontvangen, anderen een stortvloed. In de Bijbel wordt de vraag, of iemand “de doop met de Geest heeft ontvangen” echter nooit gesteld. De bijbelse vraag luidt niet, of iemand de doop met de Geest heeft ontvangen, maar of hij de Geest heeft ontvangen. Paulus stelde die vraag meerdere malen: “En... het geschiedde... dat Paulus... te Efeze kwam; en daar enige discipelen vond. En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt?” (Handelingen 19:12, NBG) “Dit alleen zou ik van u willen weten: Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?” (Galaten 3:2, NBG) De Here Jezus hield zijn discipelen niet voor dat zij de doop met de Geest moesten ontvangen, maar de Geest: “En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest” (Johannes 20:22, NBG) Wie de prediking van de apostelen aanvaardden, ontvingen de heilige Geest. 101

“Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen... Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest” (Handelingen 8:14-17, NBG) “Geeft ook mij deze macht, opdat, als ik iemand de handen opleg, hij de heilige Geest ontvange” (Handelingen 8:19, NBG) “Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen?” (Handelingen 10:47, NBG) De zinsnede “de Geest ontvangen” komt in het Nieuwe Testament dikwijls voor. Mensen ontvangen de Geest, wanneer God hun die Geest geeft (of schenkt of verleent). We vinden die laatste uitdrukking o.a. in de volgende teksten: “... de heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn” (Handelingen 5:32, NBG) “... toen Simon zag, dat door de handoplegging van de apostelen de Geest werd gegeven...” (Handelingen 8:18, NBG) “... En God, die de harten kent, heeft getuigd door hun de heilige Geest te geven, evenals ook aan ons” (Handelingen 15:8, NBG) “... de heilige Geest, die ons gegeven is” (Rom.5:5, NBG) “... Die u de Geest schenkt, en krachten onder u werkt...” (Gal.3:5, NBG) “... God, die u immers ook zijn heilige Geest geeft” (1 Thess.4:8, NBG) 102

“... Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht...” (2 Tim.1:7, NBG) “... den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft” (1 Joh.3:24, NBG) “... dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft” (1 Joh.4:13, NBG) Omdat gelovigen de Geest hebben ontvangen, is God hun Vader: “Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader!” (Romeinen 8:15, NBG) Gods Geest maakt scheiding tussen “heiligen” en “wereld”. “Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is” (1 Korinthe 2:12, NBG) Kort samengevat: 1. Volgens de Bijbel ontvangen mensen niet de “doop met de Geest”, maar de Geest. De verheerlijkte Messias verleent die door hem uit te storten. 2. “Hebt u de doop met de Geest ontvangen”? is een onbijbelse vraag. Wie die vraag stelt wekt de indruk, dat God zijn Geest verleent in twee opeenvolgende fasen. In Christus geloven zou iets gewoons zijn en een eerste stap, maar met de Geest gedoopt worden iets heel bijzonders, een tweede zegening. 103

3. In werkelijkheid is er maar één manier om de Geest te ontvangen: door erin te worden gedoopt 149. Een mens heeft Gods Geest ontvangen, of hij bezit Hem niet. Wie de Geest van Christus niet heeft, die hoort (nog) niet bij Hem 150. 4. De gave van de Geest kan met wondertekenen gepaard gaan. Bij het volk Israël was dat dikwijls het geval. Zulke wondertekenen waren “krachten van de toekomstige eeuw” (Hebr.6:5); ze deden zich voor toen de apostelen tegenover Israël getuigden van heil door de gekruisigde en opgestane Messias. De Hebreeënschrijver spreekt erover in de verleden tijd (Hebr.2:3-4). Gods Geest wordt in de Bijbel niet aangeduid als “de Geest van de wonderen” maar van het zoonschap (Romeinen 8:15). Hét kenmerk waaraan men de Geest herkent is het feit dat mensen God beginnen aan te roepen als hun Vader. 149 Zie Hand. 8 en 10. 150 Rom.8:9. 104

Gedoopt met zijn huis “En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Thyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. En toen zij gedoopt was en haar huis, nodigde zij ons, zeggende: Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neemt dan uw intrek in mijn huis. En zij drong ons ertoe” (Handelingen 16:14-15) “En hij [=de gevangenbewaarder van Filippi] leidde hen naar buiten en zeide: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? En zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis. En zij spraken het woord Gods tot hem in tegenwoordigheid van allen, die in zijn huis waren. En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede om hun striemen af te wassen, en hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen; en hij bracht hen naar boven in zijn huis en richtte een tafel aan, en hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was” (Handelingen 16:30-34) “En Crispus, de overste der synagoge, kwam tot geloof in de Here met zijn gehele huis, en vele van de Korinthiërs, die hem hoorden, geloofden en lieten zich dopen” (Handelingen 18:8) In het boek Handelingen wordt drie maal verteld, dat iemand gedoopt werd met zijn (of haar) hele huis, dat wil zeggen: gezinsleden, bedienden en slaven. Het betreft Lydia, een purperverkoopster die afkomstig was uit de Kleinaziatische stad Thyatira, de gevangenbewaarder van Filippi, en Crispus, de leider van de synagoge in Korinthe. Deze geschiedenissen worden dikwijls beschouwd als bewijs voor de rechtmatigheid van de kinderdoop. Het is echter niet vanzelfsprekend dat de betrokkenen werden gedoopt in water. En de vertaling “zich laten dopen” is geen getrouwe weergave van de oorspronkelijke tekst. Daarin staat: 105

“En toen zij gedoopt was, en het huis van haar….” (Handelingen 16:15) “En werd zelf gedoopt en die van hem waren, allen, onmiddellijk” (Handelingen 19:33) “Vele van de Korinthiërs, horende, geloofden en werden gedoopt” (Handelingen 18:8) Lukas laat in het midden of de betrokkenen door Paulus en Silas werden gedoopt in water, of door de opgestane Messias in heilige Geest. Voor de opvatting dat de betrokkenen in water werden gedoopt brengen verdedigers van de kinderdoop de volgende argumenten naar voren: 1. Lydia schonk aandacht aan Gods woord op de gebedsplaats bij de rivier (Hand.16:13). Er was dus water voor handen om haar te kunnen dopen. 2. Uit het feit dat Lydia op de sabbat naar de gebedsplaats ging en uit wat Lukas over haar vertelt, namelijk dat zij “God vereerde” blijkt dat de purperverkoopster een proseliet was (Hand.16:14, vgl. Hand.10:2). Haar doop betekende dat zij definitief tot de Joodse godsdienst overging, en zich voegde bij het gelovige Israël dat zich in opdracht van God door Johannes had laten dopen. 3. De gevangenbewaarder bracht Paulus en Silas naar de watervoorraad in zijn huis, hij nam hen immers mee “om hun striemen af te wassen”. Daarna werden de man en zijn huis gedoopt (Hand.16:33). Het ligt voor de hand dat de betrokkenen werden gedoopt met hetzelfde water als waarmee Paulus en Silas waren gewassen. Dat water was waarschijnlijk opgeslagen in een kruik (vgl. Joh.2:6) of in een put. 106

4. De gevangenbewaarder was kennelijk een Romein, vermoedelijk een soldaat of een legionair die zich uit actieve krijgsdienst had teruggetrokken. Paulus en Silas verkondigden aan hem de boodschap van de Messias en Diens komend rijk. Blijkbaar was de man een proseliet, want hij smeekte om redding en hij begreep wat de apostelen hem vertelden. Als proseliet van het Jodendom liet de man zich in water dopen om helemaal bij het volk van God te kunnen horen. 5. In 1 Korinthe 1:14 e.v. blijkt, dat Crispus en enkele andere inwoners van Korinthe door Paulus waren gedoopt, in water. Aangezien Crispus de archisunagogos (overste van de synagoge) was (Hand.18:8) was hij een Jood. Blijkbaar was Crispus niet in Judea geweest toen Johannes daar als profeet optrad en had hij de doop van Johannes niet ondergaan. Daarom doopten Paulus en Silas hem alsnog, hoewel het niet hun gewoonte was om bekeerlingen te dopen (1 Korinthe 1:17). Voor de opvatting dat Lydia, de gevangenbewaarder en Crispus door de opgestane Heer werden gedoopt in heilige geest pleit het volgende: 1. De vraag: “Wat moet ik doen om behouden te worden?” (Hand.16:30) had niet betrekking op het eeuwig behoud van de gevangenbewaarder. Uit die vraag kan niet worden afgeleid, dat de cipier een proseliet was. De man dacht aan het stadsbestuur, dat hem op het hart had gebonden om de gevangenen zorgvuldig te bewaken. Als hij ze liet ontsnappen, zou hem dit zijn leven kosten. De cipier wilde zelfmoord plegen omdat hij meende dat de gevangenen tijdens de aardbeving ontsnapt waren (Hand.16:27). Hij was doodsbenauwd voor de mogelijke gevolgen van het natuurgeweld. Daarom vroeg hij: “Wat moet ik doen om mijn leven te redden?” 107

2. Uit het tekstverband blijkt, dat met het “huis” van de cipier het huis van bewaring is bedoeld. “Allen die in zijn huis waren” zijn: alle gevangenen. Die hadden de apostelen Gods lof horen zingen, en dat had diepe indruk op hen gemaakt. Ze hadden de lofzang ter harte genomen (Hand.16:25). Hun ontzag voor de apostelen was zó groot dat ze niet de wijk namen toen de gevangenisdeuren opengingen maar bij Paulus en Silas bleven (Hand.16:27-28). Toen de apostelen “het woord Gods spraken”, luisterden zij aandachtig. 3. Paulus en Silas zeiden dat de cipier (en de gevangenen) gered konden worden door hun vertrouwen te stellen op de Here Jezus. Die had gezegd dat Johannes in water doopte maar dat Hij zou dopen in heilige Geest (Hand.1:5, vergl.11:16). Omdat de apostelen in het gevangenhuis Joël 2:32 citeerden, dachten zij bij het woord “doop” beslist aan de geestesdoop (vgl. Joël 2:28 en Hand.19:2,3). 4. Uit het woord “terstond” blijkt dat alle huisgenoten op hetzelfde ogenblik werden gedoopt. Bij een doop door mensenhanden is dat onmogelijk, maar wanneer de doop in de Geest ergens plaatsvond werden alle aanwezigen (wachtende discipelen, gelovige huisgenoten) tegelijkertijd gedoopt (vgl. Hand.2:4, 10:44). 5. Uit het slot van het verhaal (“Hij jubelde met heel zijn huis, omdat hij God geloofde”, Hand.16:34) blijkt dat de cipier en alle gedetineerden Gods Geest hadden ontvangen. Blijdschap is immers een vrucht van de Geest (Hand.13:52). 108

Herdoop door Paulus? “En terwijl Apóllos te Corinthe was, geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is. En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: in de doop van Johannes. Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden. En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen.” (Handelingen 19:1-7) Bovenstaande geschiedenis is volgens velen hét voorbeeld van herdoop in de Bijbel. Zulke bijbellezers geven van Handelingen 19:1-7 de volgende interpretatie: “De leerlingen die Paulus in Efeze aantrof waren in water gedoopt. Maar ze wisten nog niet, dat de Messias was verheerlijkt en de heilige Geest was uitgestort. Omdat ze niet op de juiste wijze waren gedoopt, werden ze opnieuw ondergedompeld, ditmaal in de naam van de Here Jezus. Vervolgens legde Paulus hun de handen op en zij ontvingen de Geest. Aangezien Paulus het nodig vond om deze discipelen opnieuw te dopen, behoren mensen die als kind zijn besprenkeld maar pas op latere leeftijd tot bewust geloof in Christus komen, zich alsnog te laten onderdompelen”. Aldus de voorstanders van de volwassenendoop. Wanneer een mens die van God is vervreemd naar Hem terugkeert en zich op gevorderde leeftijd laat dopen, dan is dat beslist iets geweldigs. Maar Hand.19:1-7 kan niet worden gebruikt als pressiemiddel om mensen tot herdoop te dwingen, want er is in dit bijbelgedeelte van herdoop geen sprake! Uit de 109

oorspronkelijke Griekse tekst blijkt, dat er in Efeze het volgende heeft plaatsgevonden 151. Voor de duidelijkheid geven we vraag en antwoord in het onderstaande met kleine lettertjes weer, terwijl we de opmerkingen van Lukas met een normaal lettertype afdrukken: >> Het gebeurde nu, terwijl Apollos in Korinthe was, dat Paulus, na de hoger gelegen streken doorreisd te hebben, in Efeze kwam en er enige discipelen vond; en hij zei tot hen: “Hebt u wel de heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam?” Zij echter zeiden tot hem: “Wij hebben zelfs niet gehoord, of de heilige Geest er is”. En hij zei: “Waartoe bent u dan gedoopt?” En zij zeiden: “Tot de doop van Johannes”. Paulus echter zei: “Johannes doopte met een doop van bekering, terwijl hij tot het volk zei dat zij moesten geloven in Hem die na hem kwam, dat is in Jezus. Toen zij nu dit hoorden, werden zij gedoopt tot de naam van de Heer Jezus” En toen Paulus hun handen oplegde, kwam de heilige Geest op hen, en zij spraken in talen en profeteerden. Het waren nu in het 151 De woorden voor “dopen”, “horen” en “zich laten dopen” (vs.4 en vs.5) staan in de aoristus, maar het woord “opleggen” (vs.6) staat in de tegenwoordige tijd. Wat in de verzen 4 en 5 wordt beschreven, had op een onbepaald tijdstip in het verleden plaatsgevonden. Wat er in vers 6 staat werd door Paulus in Efeze gedaan. 110

geheel ongeveer twaalf mannen << (Handelingen 19:1-7, Telos). “Toen zij nu dit hoorden, werden zij gedoopt tot de naam van de Heer Jezus” heeft niet betrekking op de twaalf leerlingen in Efeze, maar op het volk in Judéa, dat naar Johannes was komen luisteren. Dit zinnetje werd door Paulus uitgesproken. Judeeërs die hun vertrouwen stelden op de komende Messias en die uitzagen naar de gerechtigheid van zijn toekomstig rijk, hadden zich door Johannes laten dopen 152. Ook de twaalf mannen uit Efeze waren ooit in water gedoopt, in antwoord op de prediking van Johannes. Maar ze hadden nog niet gehoord, dat de Messias was gekomen en de beloofde Geest op de Pinksterdag had uitgestort. Ze hadden de Geest nog niet ontvangen. Daarom legde Paulus hun de handen op, en zij ontvingen de Geest. Uit het feit dat ze in onbekende talen gingen spreken en begonnen te profeteren bleek dat de Geest over hen kwam. De komst van de Geest manifesteerde zich op dezelfde wijze als bij de honderdtwintig discipelen op de Pinksterdag. Kort samengevat: 1. Paulus heeft de “discipelen” in Efeze niet opnieuw in water gedoopt, maar hun alleen de handen opgelegd. Hij zegende hen als apostel van Christus. Toen kwam de heilige Geest op hen. 152 Vers 5 luidt in de Statenvertaling: “En die hem hoorden werden gedoopt in den naam des Heeren Jezus”. In de kanttekeningen wordt over het woord “hem” gezegd: “Namelijk Johannes de Doper. Want dit zijn de woorden van Paulus, verhalend hoe Johannes zijn discipelen doopte”. De Statenvertalers hebben de bedoeling van Lukas begrepen. Zij schonken aandacht aan de werkwoordsvormen in de oorspronkelijke tekst, terwijl voorstanders van de volwassenendoop deze tekstinformatie negeren. 111

2. Wat Johannes de Doper had voorzegd, ging hier in vervulling. Leerlingen die waren gedoopt in water, werden door de Messias gedoopt in heilige Geest 153. 3. Uit de werkwoordsvormen in de oorspronkelijke tekst blijkt, dat de gebeurtenissen die in vers 4 en 5 worden beschreven, hadden plaatsgevonden in het verre verleden. Wat in vers 6 wordt genoemd, vond echter plaats toen Paulus in Efeze was aangekomen. 153 Vgl. Mat.3:11, Luk.3:16. 112

Zonden afwassen “En nu, waarom aarzelt u? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn naam” (Handelingen 22:16) Christenen die geloof hechten aan de magische werking van het doopwater, beroepen zich steevast op Handelingen 22:16: “Wilt u van uw zonden worden bevrijd? Laat u dan dopen door een priester. Er staat immers geschreven: Waarom aarzelt u nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen!” Op grond van wat Ananias tegen Paulus zei beweren velen dat mensen hun zonden kunnen laten afwassen door zich in water te laten dopen. Door een tekst maar half te citeren kun je de Schrift misbruiken. Volgens Lukas, de schrijver van het boek Handelingen, heeft Ananias namelijk gezegd: “Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn naam”. Met “zijn naam” bedoelde de spreker: de naam van de Rechtvaardige - de opgestane Heer die in het voorafgaande was genoemd (vs.14 en 15). In de evangeliën 154 en de brief aan de Hebreeën 155 wordt de waterdoop een “inzetting van het vlees” genoemd en een “schaduw” van de reiniging van zonden, die de Messias door middel van zijn Geest zou teweegbrengen. Zoals water het vuil van iemands lichaam wegspoelt, zo vernieuwt Christus het binnenste van een mens door zijn Geest. 154 Joh. 3:25. 155 Hebr. 9:9-10. 113

Niet wie zich in water laat dopen, maar wie de naam van de Heer aanroept wordt behouden. De profeet Joël heeft een tijd aangekondigd, waarin “ieder die de naam des Heren aanroept, wordt gered” 156. Bij de opstanding van Christus is dit werkelijkheid geworden. Wie de levende Heer aanroept wordt behouden. Volgens Paulus geldt dit zowel voor de Jood als voor de Griek, er is in dit opzicht geen onderscheid tussen Israël en de volken 157. Uit het verslag dat Lukas geeft van de “kerstening” van Samaria blijkt dat wie zich in water laat dopen niet per definitie is gered. Simon, die als tovenaar optrad, had zich naar aanleiding van de prediking van Filippus in water laten dopen 158. Maar uit zijn optreden bleek dat hij niet van zijn zonden was gereinigd. Petrus zei tegen hem: “Moge uw geld met u naar het verderf gaan, omdat u hebt gemeend de gave van God door geld te kunnen verkrijgen. U hebt part noch deel in deze zaak, want uw hart is niet recht voor God.” (Handelingen 8:20-23) Simons waterdoop had hem niet van zijn zonden bevrijd. Ook door niet de oorspronkelijke bijbeltekst maar een onnauwkeurige vertaling te citeren kan men de Bijbel laten buikspreken. “Laat u dopen” wekt de indruk dat Ananias klaarstond om Saulus, zodra deze toestemming gaf, met water te begieten 159. Maar dat is niet wat er in de grondtekst staat. Lukas schreef: 156 Joël 2:28-32, vgl. Hand.2:16-21. 157 Rom. 10:12-13. 158 Hand. 8:12-13. 159 Uit het voorafgaande bevel (“Sta op”) blijkt, dat er geen sprake was van “afdalen in het water” of van “onderdompeling”, zoals sommige christenen beweren. 114

“Sta op, word gedoopt en gewassen van uw zonden, aanroepende de naam van de Heer” 160 Toen Ananias deze opdracht gaf, dacht hij geen moment aan water, maar aan Gods Geest. Want Lukas heeft zijn woorden op een andere plaats als volgt weergegeven: “Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden… opdat u weer kunt zien en met de heilige Geest vervuld wordt” (Handelingen 9:17) Wat in 22:16 wordt aangeduid als “zonden afwassen” wordt in 9:17 omschreven als “vervulling met de heilige Geest”. We vatten samen: 1. Handelingen 22:16 levert geen bewijs voor het dogma dat de waterdoop de zonden afwast, want afwassing van zonden wordt in dit vers verbonden aan “het aanroepen van de naam”. 2. In Handelingen 22:16 laat Lukas in het midden of Saulus door Ananias is gedoopt in water, of door de opgestane Heer in heilige geest. Het laatste is het meest waarschijnlijk. Want “gedoopt worden” (Handelingen 22:16) is een parallel van “vervuld worden met de heilige Geest” (Handelingen 9:17). 3. Wanneer we alle woorden van Ananias ter harte nemen, dan blijkt dat men niet van zijn zonden wordt verlost door zich in water te laten dopen, maar door de naam van Christus aan te roepen. 160 Zelfs de Statenvertalers wijken in Hand.22:16 af van de grondtekst, hoewel ze Hand.2:38 juist hebben weergegeven. 115

Gedoopt in Christus Jezus “Of weet gij niet, dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood” (Rom.6:3-4) Wannéér en hóe werden wij “in Christus Jezus 161 gedoopt”? Vele christenen menen op die vraag een pasklaar antwoord te kunnen geven, maar het is de vraag of het antwoord dat zij geven juist is. Met “in Christus Jezus gedoopt” doelt de apostel niet op het moment waarop de gelovigen uit Rome zich in water lieten dopen. Water bezit niet het vermogen om een mens aan Christus te verbinden. Velen die zich in water hebben laten dopen, keren zich op latere leeftijd immers van Christus af. Hoe de “allen” waarover de tekst spreekt, wél aan Christus werden verbonden, vertelt Paulus in zijn eerste brief aan de Korinthiërs: “Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van het lichaam, hoewel vele, één lichaam zijn, zo ook Christus. Immers, wij allen zijn in één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven” (1 Korinthe 12:12-13, Telos) Niet de doop in water, maar de doop in de Geest verbindt mensen aan de opgestane Heer 162. Wie “in Christus Jezus zijn gedoopt”, zijn “tot in zijn dood gedoopt” en “met Hem begraven door de doop-tot-in-de-dood” 161 Grieks: eis Christon Ièsoun, “tot in Christus Jezus”. 162 Merrill Unger schreef terecht: “Zes passages uit de brieven hebben betrekking op de doop met de Geest: 1 Korinthe 12:12-13, Romeinen 6:3-4, Galaten 3:27, Kolossenzen 2:10-12, Efeze 4:5 en 1 Petrus 3:21... In Romeinen 6 wordt... uiteengezet, dat die doop de gelovige plaatst in Christus zelf” (The Baptism and Gifts of the Holy Spirit, Chicago 1974, pag.95 en 104) 117

163. Wil dat zeggen, dat er behalve een doop-in-Christus-Jezus nog een andere doop is, de doop-tot-in-de-dood? Gaat het om een mystieke ervaring die bepaalde gelovigen hebben gehad, een overweldigend zondebesef, een “sterven aan zichzelf ”? Beslist niet. De apostel spreekt over “wij allen”. Het gaat in Rom.6 om een heilsfeit waaraan alle gelovigen deel hebben. Als Paulus had gesproken over een kerkelijk ritueel of een bijzondere geestelijke ervaring, dan had hij niet namens alle christenen kunnen spreken. Maar de apostel zegt dat allen met Chrístus zijn begraven. Dat betekent dat ze in hetzelfde graf werden gelegd als Jezus: geen “watergraf” maar een rotsgraf, de spelonk van Jozef van Arimathéa. Wie “met Christus begraven” op onderdompeling in een “watergraf” wil betrekken, doet de geschiedenis geweld aan. Want de Messias is nóóit in een watergraf gelegd. De doop in water wordt in de Bijbel geen “begrafenis” maar een “reiniging” genoemd. Wie “in Christus Jezus gedoopt zijn” (doordat zij de Geest van Christus hebben ontvangen) hebben deel aan alles dat er met de Messias heeft plaatsgevonden. De “doop-in-de-dood” uit Rom.6:4 is de doop waarvan Jezus tegen Jakobus en Johannes zei: “Kunt gij... met de doop gedoopt worden, waarmee Ik gedoopt word?” (Markus 10:38) Bij een andere gelegenheid verzuchtte Hij: “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is” (Lukas 12:50) 163 In Rom.6:3-4 staat tweemaal eis ton thanaton, “tot in de dood”. Het Grieks kent twee verschillende woorden voor in (en en eis). En betekent “in” of “met”, eis “in” of “tot in”. In Rom.6 spreekt Paulus niet over het doopmiddel (water of geest), maar over het doopresultaat (eenwording met Christus, zowel in zijn dood als in zijn opstanding). 118

De doop-in-de-dood is de doop van het lijden, van de vergankelijkheid en de sterfelijkheid 164. Gods Zoon werd door zijn volksgenoten verworpen en door de Romeinen gekruisigd. Het lijden dat over Hem werd uitgestort liep uit op zijn dood. Vreemd genoeg zei Jezus tegen discipelen, die aan zijn rechteren linkerhand wilden zitten wanneer Hij verheerlijkt zou zijn: “De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop waarmede Ik gedoopt wordt, zult gij gedoopt worden” (Markus 10:39) Omdat Jakobus en Johannes de Geest van Christus ontvingen, kregen zij deel aan de doop die de Messias moest ondergaan 165. Wie in Christus Jezus is gedoopt, is “met Hem gekruisigd”, “gestorven”, en “begraven” 166. In Rom.6:4-5 vertelt Paulus ook, waaróm alle gelovigen met Christus zijn begraven. We werden met Hem in het graf gelegd om met Hem te kunnen opstaan. “opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn aan zijn opstanding”. Wie door Gods Geest aan de Messias is verbonden 167, is “tot zijn dood gedoopt” en “met Hem begraven”. Met een overledene is het naar de mens gesproken definitief afgelopen. Zo iemand weet niets meer en is nergens toe in staat. Wie in het graf ligt, is volstrekt hulpeloos en totaal machteloos. Alléén de Schepper kan een dode nog te hulp schieten. 164 Hebr. 2:9. 165 Ook dit is - terecht - opgemerkt door Merrill Unger (a.w., p.105-106). 166 Gal. 2:20, 2 Tim. 2:11, Kol. 2:12. 167 Zie 1 Kor.6:17. 119

De Vader heeft zijn goddelijke majesteit bewezen door de Messias, die zich in het graf bevond, uit de doden op te wekken. 168 Christus’ dood aan het kruis was een sterven-voor-de-zonde 169. Door zijn dood nam Hij de “oude mens”, de oorspronkelijke, sterfelijke mensensoort, weg. Hij stond op om ons nieuw leven te kunnen geven. Wie met Hem is verenigd heeft niet alleen deel aan zijn dood, maar ook aan zijn opstanding. Zoals Christus “door de majesteit des Vaders” is opgewekt uit de doden, zo mogen gelovigen ook “in nieuwheid des levens wandelen”. Als gestorvenen zijn ze nergens toe in staat, maar God kan hen doen leven. En het goede bericht is dat Hij dat ook zál doen. Volkomen werkelijkheid zal dit pas worden wanneer de lichamen van de gelovigen zijn verlost, dat wil zeggen dat deze mensen zijn opgestaan uit de doden 170. Maar in de tegenwoordige tijd kan er al iets van zichtbaar worden. Door Gods Geest openbaart het opstandingsleven van Christus zich in allen die aan Hem zijn verbonden 171. Kort samengevat: 1. In Romeinen 6 spreekt Paulus over een “doop tot in Christus” die tevens een “doop-tot-in-zijn-dood” is. 168 In de grondtekst van Rom.6:4 staat ek nekroon. Niet: “uit de dood”, maar “uit de doden”. Christus werd opgewekt “van tussen de doden uit”. Hij kwam tot onvergankelijk leven, terwijl dat met de overige doden (nog) niet gebeurde. 169 Rom.6:2. 170 Vgl. Rom.8:11 en 23. 171 Volgens Rom. 6:7-14 (met name de verzen 12 tot 14) kunnen gelovigen die nog in hun sterfelijk lichaam verkeren zich door God ten dienste van de gerechtigheid (=voor rechtvaardige doeleinden) laten gebruiken. Zie ook Efe. 2:10. 120

2. Hiermee doelt de apostel niet op de waterdoop, want in 1 Korinthe 12:13 zegt hij dat de doop in de Geest ons aan Christus verbindt. 3. De doop-in-de-dood is geen mystieke ervaring van gevorderde christenen, want Paulus schrijft dat “allen” in Christus zijn gedoopt. 4. Wie door de Geest aan Christus zijn verbonden, hebben deel aan wat met de Messias heeft plaatsgevonden: niet alleen aan zijn dood, maar ook aan zijn opstanding. 5. De Geest is het onderpand van onze toekomstige erfenis, de garantie dat wij op Gods tijd zullen worden opgewekt, nadat we zijn gestorven (2 Korinthe 1:22, 5:5; Efeze 1:14). 6. Tijdens ons huidige bestaan kan het nieuwe leven al zichtbaar worden. Gelovigen mogen hun “leden voor God stellen tot werktuigen van de gerechtigheid”, dat wil zeggen: zich door God in zijn dienst laten gebruiken. Dat is mogelijk omdat ze niet alleen met Christus samengegroeid zijn in zijn dood, maar ook in zijn opstanding (Romeinen 6:5-14). 7. Het nieuwe is er “door de majesteit des Vaders”, niet door onze eigen inspanningen. 121

Niet dopen, maar verkondigen! “Doch ik vermaan u. broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen. Mij is namelijk omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de huisgenoten van Chloë, dat er twisten onder u zijn. Ik bedoel dit, dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ik van Apóllos! En ik van Céfas! En ik van Christus! Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus; zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt. Ook heb ik nog het gezin van Stéfanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken” (1 Korinthe 1:10-17) Binnen de gemeente van Korinthe deed zich een probleem voor, waarmee we nog steeds te maken hebben. Er waren groepen ontstaan die zich naar beroemde voorgangers noemden: Paulus, Apóllos, en Céfas 172. Zo kennen wij: Calvinisten, Lutheranen en Mennonieten. Ook wij hebben de neiging om ons naar menselijke voorgangers te noemen. Waarom doen we dat eigenlijk. Is niet Eén onze Meester, en zijn wij niet allen broeders? Is Calvijn of Luther of Menno Simons dan voor ons gekruisigd? 173 Paulus verzette zich fel tegen zulke groepsvorming, en sloot zich aan bij het onderwijs van de Here Jezus. Christenen mogen zich niet naar aardse leiders noemen, maar alléén naar Christus. Zendingswerkers kunnen planten of begieten, maar het is God 172 Dat is Petrus. 173 Matth. 23:1-12 123

die de groei geeft 174. Wie een godsdienstige partij vormt, bouwt met materialen die niet bestand zijn tegen het vuur van de komende test 175. Gelovigen behoren het ene lichaam te dienen en zich verre te houden van partijgeest. De apostel gaf een opmerkelijk antwoord op de Korinthische “richtingenstrijd”. Hij schreef: “Ik ben dankbaar dat ik niemand uwer gedoopt heb… want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen”. Paulus stelde “dopen” en “verkondigen” tegenover elkaar. Moderne evangelisten zouden dat nóóit doen. Die menen dat de verkondiging van het evangelie per definitie de opdracht inhoudt om te dopen. “Woord en sacrament” horen volgens protestanten bij elkaar. Volgens Paulus horen de evangelieprediking en de waterdoop echter niet bij elkaar, integendeel, ze staan tegenover elkaar! Christus had Paulus opdracht gegeven om het evangelie te prediken, maar niet om te dopen. Het dopen kon hij beter achterwege laten. Volgens moderne christenen drukte de apostel zich in 1 Korinthe 1:17 wat slordig uit. Maar Paulus was doorkneed in de Hebreeuwse Schriften en zijn uitspraak moet tegen de achtergrond van deze Schriften worden bezien. Alle “dopen” uit de wet, alle godsdienstige reinigingsrituelen, zijn “inzettingen voor het vlees, opgelegd tot de tijd van het herstel” 176. De Messias is gestorven voor de zonde, is opgestaan uit de doden en verleent zijn Geest aan ieder die in Hem gelooft. Waarom zou men dan nog schaduwachtige rituelen willen voltrekken? De werkelijkheid is gekomen! Wat voor zin heeft het om gelovigen 174 1 Kor. 3:4-9 175 1 Kor. 3:10-15 176 Heb.9:10 124

uit de volken inzettingen op te leggen die voor Israël waren bestemd, terwijl er een levende Heer is die door hen wil werken? De gedachte dat gelovigen uit de volken zich aan een godsdienstige kalender of aan spijswetten behoren te houden, is volgens Paulus menselijke filosofie, “ijdel bedrog volgens de overlevering der mensen, volgens de grondbeginselen der wereld”, en niet in overeenstemming met (de opgestane) Christus 177. Aangezien zulke gelovigen met de Messias zijn opgewekt, zijn ze in Hem volmaakt (= tot volkomenheid gebracht) 178. Geen enkel godsdienstig ritueel kan daaraan iets toevoegen. Wie al volmaakt is, kan niet groeien door koosjer te gaan eten. Wie de perfectie heeft bereikt, wordt niet heiliger door de sabbat te gaan vieren of Israëls hoogtijden in acht te nemen. Zulke gebruiken zijn schaduwen. Het lichaam van Christus is de werkelijkheid 179. In zijn brief aan de Galaten is de apostel even scherp. Over zijn Joodse volksgenoten schrijft hij dat die “voordat het geloof kwam, als gevangenen onder de wet waren, in verzekerde bewaring tot op het geloof dat geopenbaard zou worden” 180. Israël was vóór de komst van het geloof “onmondig, in slavernij onder de elementen van de wereld” [de aardse inzettingen die God hun had opgelegd] 181. De heidense Galaten kenden de God van Israël oorspronkelijk helemaal niet. Toen zij nog heidenen waren dienden zij “hen die van nature geen goden zijn” 182. 177 Kol.2:8 (zie vs.6-23 voor het tekstverband) 178 Kol.2:10-13 179 Kol.2:17 180 Gal.3:23 181 Gal.4:3 182 Gal.4:8 125

Toen de door God bepaalde tijd vervuld was, heeft Hij zijn Zoon gezonden “geboren uit een vrouw, geboren onder de wet”, om hen die onder de wet waren [de Joden] vrij te kopen, zodat die het zoonschap zouden ontvangen. Ook alle gelovigen uit de volken, zoals de Galaten, werden door Hem tot zonen gesteld. De Vader heeft “de Geest van zijn Zoon in hun harten uitgezonden”. Vanaf dat moment waren ze geen slaaf meer, maar zoon 183. Wanneer gelovigen uit de volken, die volwassen zonen van God zijn geworden, het juk van de wet op zich willen nemen, het loodzware juk waarvan de Messias het gelovige Israël juist heeft bevrijd, dan is dat iets onbegrijpelijks en iets volstrekt ongerijmds. De apostel schrijft hierover: “Thans nu u God kent, ja nog meer, nu u door God gekent bent, hoe wendt u zich weer tot de zwakke en arme elementen, die u weer opnieuw wilt dienen? U onderhoudt dagen en maanden, tijden en jaren! Ik ben bang voor u, dat ik misschien tevergeefs aan u heb gearbeid” (Galaten 4:9-11) Met bittere ironie merkt hij op: “O onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, u wie Jezus Christus als gekruisigd voor ogen werd geschilderd? Dit alleen wil ik van u vernemen: hebt u de Geest ontvangen op grond van werken van de wet of op grond van de prediking van het geloof? Bent u zó onverstandig? U bent in de Geest begonnen, wilt u nu in het vlees volmaakt worden?” (Galaten 3:1-3) In Paulus’ tijd wilde men gelovigen uit de volken dwingen om zich te laten besnijden 184. De apostel reageerde daarop door te zeggen: 183 Gal.4:6-7 184 Gal.5:1-12, 6:11-15. 126

“Noch besnijdenis is iets, noch onbesneden zijn, maar [of men] een nieuwe schepping [is]” (Galaten 6:15) Vandaag willen christenen hun naasten dwingen om zich te laten dopen, of om zich op een bepaalde manier te laten dopen. Aangezien de waterdoop “een inzetting voor het vlees” is, is dit even kwalijk als het dwingen van een medemens om zich te laten besnijden. Of iemand besprenkeld of ondergedompeld is, doet niet ter zake. Waar het om gaat, is of men een nieuwe schepping is geworden. De “zogenaamde doop, waarbij het vlees door mensenhanden wordt gewassen”, is niet de ware 185. Om de Gemeente met een hoofdletter, het lichaam van Christus, te kunnen vormen, heeft God Jood en heiden één gemaakt, de scheidsmuur van de omheining weggebroken en de wet van de geboden die in inzettingen bestaat, te niet gedaan. In Christus zijn Jood en heiden tot één nieuwe mens herschapen 186. Hoe dwaas is het dan wanneer christenen scheidsmuren bouwen door elkaar inzettingen op te leggen, zoals de verplichting om zich op een bepaalde manier te laten dopen, om op een bepaalde dag te rusten, jaarlijks bepaalde feesten te vieren, jaarcycli in acht te nemen en bepaalde dingen niet te eten of te drinken. Zulke christenen gedragen zich alsof er nooit brieven aan de Galaten, de Efeziërs en de Kolossenzen zijn geschreven. We vatten samen: 1. Paulus verbond “woord en sacrament” niet, maar plaatste evangelieprediking en doop tegenover elkaar. Christus had hem niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen (1 Korinthe 1:17). 185 Vgl. Efe.2:11-12 en Fil.3:2-3. 186 Efe.2:13-16. 127

2. Paulus sprak laconiek over de waterdoop, omdat de geestesdoop deze schaduw heeft vervangen. God verleent zijn Geest aan wie het goede nieuws van Christus’ opstanding aanvaarden (Efe.1:13-14). 3. Wie ijvert voor een inzetting – of dat nu de besnijdenis is, de waterdoop, de spijswetten of een godsdienstige kalender – is een mens die “in het vlees volmaakt wil worden” (Galaten 3:3). 4. Zulk ijveren leidt nooit tot grotere eenheid, maar altijd tot verwijdering en toenemende versplintering. Er worden nieuwe muren opgericht terwijl God zijn eigen muur juist heeft afgebroken (Efeze 2:14-16). 5. Wie zich naar een godsdienstig ritueel of een menselijke voorganger noemt, doet wat Christus zijn leerlingen heeft verboden (Mattheüs 23:1-12) en gedraagt zich even onvolwassen als de gelovigen in Korinthe. 128

Tot Mozes gedoopt “Want ik wil niet, broeders, dat u onbekend is, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee zijn heengegaan, allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijk voedsel aten en allen dezelfde geestelijke drank dronken” (1 Korinthe 10:1-4) In de doop waarover Paulus spreekt in 1 Korinthe 10 – de doortocht van de Israëlieten door de Schelfzee – kwam het volk helemaal niet met water in contact! De wolk daalde niet op hen neer, maar plaatste zich tussen hen en de Egyptenaren. In het boek Exodus lezen we: “Toen verliet de Engel Gods, die vóór het leger van Israël uitging, zijn plaats en ging achter hen aan; ook verliet de wolkkolom haar plaats aan hun spits en ging achter hen staan. Zo kwam zij tussen het leger van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten in – en de wolk was duisternis, maar tegelijk verlichtte zij de nacht – zodat de een de ander niet kon naderen, de gehele nacht” (Exodus 14:1920) Het volk werd niet ondergedompeld in de zee. Want Mozes schrijft: “... de HERE deed de zee de gehele nacht door een sterke oostenwind wegvloeien, maakte haar droog, en de wateren werden gespleten. Zo gingen de Israëlieten in het midden der zee op het droge, terwijl rechts en links de wateren voor hen waren als een muur” (Exodus 14:21-22) “Maar de Israëlieten gingen op het droge midden door de zee en de wateren waren hun rechts en links als een muur” (Exodus 14:29) In andere bijbelboeken wordt ook benadrukt, dat Israël “droogvoets” door de zee ging. 129

“Want wij hebben gehoord, dat de HERE de wateren van de Schelfzee voor uw ogen heeft doen opdrogen, toen gij uittoogt uit Egypte...” (Jozua 2:10) “Op het droge is Israël hier door de Jordaan getrokken, omdat de HERE, uw God, de wateren van de Jordaan voor u heeft doen opdrogen, totdat gij erdoor getrokken waart, zoals de HERE, uw God, gedaan heeft met de Schelfzee, die Hij voor ons heeft doen opdrogen, totdat wij erdoor getrokken waren, opdat alle volken der aarde zouden weten, dat de hand des HEREN sterk is, en zij de HERE, uw God, al de dagen zouden vrezen” (Jozua 4:22-24) “Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over droog land, terwijl de Egyptenaars, toen zij het ook beproefden, verzwolgen werden” (Hebreeën 11:29) Acht maal wordt in de Bijbel verteld, dat de Israëlieten droog bleven. Niet zij, maar de Egyptenaren werden ondergedompeld! Als Paulus dus schrijft, dat de Israëlieten werden gedoopt “in de wolk en in de zee”, dan is dit beeldspraak. 1 Korinthe 10:2 is een voorbeeld van de stijlfiguur die bekend staat als metonymia of “naamsverwisseling”. Wie van deze stijlfiguur gebruik maakt noemt in plaats van de oorzaak het gevolg, of in plaats van het gevolg de oorzaak. In het Nederlands kunnen we zeggen: “Ik heb in het Rijksmuseum een prachtige Rembrandt gezien”. We bedoelen dan: een schilderij van Rembrandt. In plaats van het kunstwerk vermelden we de maker. Ook kunnen we zeggen: “Jan is een liefhebber van de fles”. We noemen de verpakking, terwijl het gaat om de inhoud. In werkelijkheid houdt Jan beslist niet van flessen. Met een lege fles kun je hem niet blij maken! De vrouw van Jan zal opmerken: “Ik heb er grijze haren van gekregen”. In plaats van de oorzaak (veroudering) noemt ze het gevolg (vergrijzing). De drankzucht van haar echtgenoot heeft haar vroegtijdig oud gemaakt. 130

In 1 Korinthe 10:2 hebben we met iets dergelijks te maken. De Israëlieten werden “tot Mozes gedoopt” 187. Vanwege de doortocht door de Schelfzee werd hun band met Mozes onafscheidelijk. Het woord “dopen” is niet letterlijk bedoeld, maar de “doop” die Paulus beschrijft had wél letterlijke gevolgen. “Israël werd ingewijd in Mozes’ leiderschap en aan hem verbonden door de doortocht. Toen viel zijn vroegere vorst Farao geheel weg, daar was het einde van diens heerschappij” 188 Aan het begin van zijn brief gebruikt Paulus het woord “dopen” op dezelfde manier (1 Kor.1:10-17). Wie “tot iemand” wordt gedoopt, is aan iemand verbonden, iemands volgeling geworden. Als Paulus zich had ingespannen om zoveel mogelijk mensen te dopen, zou hij een partij hebben gevormd. Er zou dan een groep zijn ontstaan die bij hem hoorde en die zich naar hem kon noemen. Omdat Mozes het volk door de zee had geleid werd hij geaccepteerd als Gods knecht die over Israël mocht regeren. Toen de Hebreeën werden ingesloten door het leger van de Farao, waren ze wanhopig geweest, maar vanwege het wonder van de wolk en de zee hadden ze vertrouwen gekregen in de door God aangestelde middelaar. “Toen zag Israël, welk een machtige daad de HERE tegen Egypte gedaan had, en het volk vreesde de HERE en zij geloofden in de HERE en in Mozes, zijn knecht” (Exodus 14:31) 187 Paulus gebruikt hier het Griekse voorzetsel eis, “tot in” Mozes. Ten gevolge van de doop in de wolk en de zee werd Israël aan Mozes verbonden. 188 G.J.Pauptit, Wat is de ene doop ?, Amsterdam z.j., pag.34. 131

Kort samengevat: 1. Israël werd “tot” (Gr. eis) Mozes gedoopt “in” (Gr. en) de wolk en “in” (Gr. en) de zee. De band met Mozes was het doopresultaat, wolk en zee waren het doopmiddel. 2. Het werkwoord “dopen” is beeldspraak, want men ging droogvoets door de zee en men kwam niet met water in contact. 3. Toen het volk “onder” de wolk was geweest (dit wil zeggen dat men had ervaren hoe de wolk hen beschermde) en “door de zee was heengegaan” (zonder te verdrinken of door Farao’s leger te worden aangevallen), kreeg men vertrouwen in de door God aangestelde leider. 132

Tot één lichaam gedoopt “Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van het lichaam, hoewel vele, één lichaam zijn, zo ook Christus. Immers, wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven” (1 Kor.12:12-13, Telos) Over het twaalfde hoofdstuk van Paulus’ brief worden dingen gezegd die de toets van de Schrift niet kunnen doorstaan. De verwarring rond dit hoofdstuk klinkt door in de vertalingen. Zo lezen we: In de Telos-vertaling: “wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt” In de vertaling van het NBG: “door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt” En in de Statenvertaling: “want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt” Door zulke vertalingen wordt de indruk gewekt dat Gods Geest mensen doopt, of hen ertoe aanzet om zich te láten dopen, waardoor zij aan het lichaam van Christus (= de gemeente) worden toegevoegd. In werkelijkheid is de Geest niet de Persoon die de doophandeling verricht. “Door één Geest” is geen getrouwe weergave van de grondtekst. Er staat in het Grieks namelijk: En eni pneumati heemeis pantes…. ebaptistheemen 133

Paulus gebruikt hetzelfde voorzetsel (en) als in de volgende bijbelteksten: “Ik doop u wel met water [Gr. en hudati] tot bekering, maar Hij die na mij komt… zal u dopen met heilige Geest [Gr. en pneumati hagioo] en vuur” (Mattheüs 3:11) “Ik doop u wel met water, maar Hij… zal u dopen met heilige Geest [Gr. en pneumati hagioo] en vuur” (Lukas 3:16) “Hij die mij heeft gezonden om te dopen met water [Gr. en hudati], die zei mij: Op wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, Die is het die met heilige Geest [Gr. en pneumati hagioo] doopt” (Johannes 1:33) “Want Johannes doopte met water, maar gij zult met heilige Geest [Gr. en pneumati… hagioo] gedoopt worden, niet vele dagen na deze” (Handelingen 1:5) “Johannes doopte wel met water, maar gij zult met heilige Geest [Gr. en pneumati hagioo] gedoopt worden” (Handelingen 11:16) Een concordante vertaling zou in al deze teksten moeten schrijven: dopen in heilige Geest. Johannes doopte in water, zijn Opvolger doopt in heilige Geest. Niet de Géést doopt mensen, maar de verheerlijkte Messías doopt mensen in zijn Geest 189. Paulus sluit zich aan bij dit woordgebruik uit de evangeliën en het boek Handelingen. Volgens de oorspronkelijke Griekse tekst schreef de apostel, dat “wij allen [dus alle gelovigen] in één Geest tot één lichaam zijn gedoopt”. De Geest is (met eerbied gesproken) het doopmiddel, het lichaam van Christus het doopresultaat. 189 Behalve in de genoemde 5 teksten uit de evangeliën en het boek Handelingen wordt dit ook nog gezegd in Markus 1:8. De laatste (en zevende) tekst waar van een “doop in de Geest” sprake is, is 1 Kor. 12:12. 134

We vatten samen: 1. Niet de doop in water, maar de doop in de Geest verbindt mensen aan Christus. Niet door de waterdoop maar door de doop in geest wordt men een lid van de Gemeente met een hoofdletter: het lichaam van de Messias (1 Korinthe 12:13). 2. Geen enkele godsdienstige plechtigheid is bij machte om een mens aan de opgestane Here te verbinden. Het maakt niet uit of er bij zo’n plechtigheid veel of weinig water is gebruikt, of het water éénmaal of driemaal is toegepast, en of het door middel van besprenkeling, begieting of onderdompeling is aangebracht. Water is een schaduw van een toekomstige goede zaak, niet de goede zaak zelf 190. 3. Niet ménsen kunnen leden aan de gemeente toevoegen door buitenstaanders met water te dopen, maar “de Heer voegt bijeen die behouden worden” 191. Hij is het die zijn gemeente bouwt 192. 190 Vergelijk Hebr. 10:1. 191 Hand. 2:47. 192 Matth. 16:18. 135

Voor de doden gedoopt “Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen? Waarom zijn ook wijzelf van uur tot uur in gevaar? Zowaar als ik, broeders, op u roem draag in Christus Jezus, onze Here, ik sterf elke dag. Indien ik te Efeze, naar de mens, met wilde dieren gevochten heb, wat baat het mij? Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij. Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden. Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben geen besef van God. Tot uw beschaming moet ik dit zeggen” (1 Korinthe 15:29-34). Over de tekst die boven dit hoofdstuk is afgedrukt worden er merkwaardige dingen beweerd. In een uitgave van Nieuwtestamentische Apocriefen las ik de volgende “verklaring” van Paulus’ woorden: “Men liet zelfs zijne geliefden, die heidensch waren gestorven nog nà hun dood doopen; als remplacant nam men dan… zichzelven; gij zelf (hoewel natuurlijk reeds gedoopt en christen) liet u nóg eens doopen, maar nu ten behoeve van uwe lieve moeder, of grootvader die er indertijd niet toe gekomen was of die stierf vóór de doop in uw stad als absoluut-noodzakelijk-middel-ter-zaligheid gepredikt werd” 193 Herman Bakels, een vrijzinnige doopsgezinde schrijver, hield er over de “doop voor de doden” dezelfde opvatting op na als de mormonen. Volgens de “Leer van de Profeet Joseph Smith” zou 1 Kor.15:29 het volgende betekenen: 193 H.Bakels, Nieuwtestamentische Apocriefen, Amsterdam 1923. 137

“Levenden werden voor hun overleden vrienden of verwanten gedoopt, waardoor voldaan werd aan de vereiste van God, die luidt: Zo iemand niet geboren wordt uit water en uit Geest, hij kan het Koninkrijk Gods niet ingaan” 194 Mormonen beschouwen de “doop voor de doden” (die natuurlijk alleen in een mormonentempel kan worden voltrokken!) als “het heerlijkste van alle onderwerpen, die tot het eeuwig evangelie behoren” 195. Jammer genoeg bieden christelijke commentaren voor zulke denkbeelden dikwijls geen redelijk alternatief. Volgens Robert H.Stein is: “in de eeuwen die achter ons liggen van 1 Kor.15:29 nog nooit een bevredigende verklaring gegeven… we moeten eerlijk toegeven, dat we niet begrijpen, wat Paulus met dit vers heeft bedoeld en hoe het bij de rest van zijn onderwijs past” 196 Ook Herman Ridderbos schreef dat de passage onduidelijk is gebleven ondanks alle onderzoek dat ernaar is gedaan 197. Is de betekenis van de tekst écht zo moeilijk te vinden? Of zijn de ogen van uitleggers verblind omdat ze bij het woord “dopen” direct denken aan water en aan een “sacrament”? Uit het tekstverband blijkt, dat Paulus gebruik maakte van beeldspraak. Toen de apostel schreef: “ik sterf elke dag” bedoelde hij dat niet letterlijk. Sterven doe je immers maar één keer. In Paulus’ betoog is: “ik sterf elke dag” een parallel van: “wij zijn van uur tot uur in gevaar”. Wie zijn werk onder levensgevaarlijke omstandigheden moet verrichten en zich telkens opnieuw moet 194 Leer van de Profeet Joseph Smith, p.235. 195 Leer en Verbonden, p.128, r.17. 196 R.H.Stein, Difficult Passages in the Epistles, Leicester 1989, p.154-156. 197 H.Ridderbos, Paul: An Outline of his Theology, Grand Rapids 1979, p.540. 138

afvragen of hij het er wel levend van zal afbrengen, die “sterft elke dag”. “Dagelijks sterven” is beeldspraak, “van uur tot uur in gevaar zijn” de werkelijkheid waarop die beeldspraak betrekking heeft. Uit het tekstverband blijkt bovendien, dat Paulus zichzelf en zijn medewerkers rekende tot de mensen die zich “voor de doden lieten dopen”. De apostel schrijft immers “Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen? Waarom zijn ook wijzelf van uur tot uur in gevaar?” Blijkbaar is “zich voor de doden laten dopen” ook beeldspraak, net als “elke dag sterven”. Zich aan levensgevaar blootstellen is de werkelijkheid waarom het gaat. Paulus schrijft, dat hij “te Efeze, naar de mens, met wilde dieren had gevochten”. Daarmee duidt de apostel op fel verzet tegen zijn prediking, het soort verzet waarvan in Handelingen 19 een beschrijving is gegeven. “Zij die zich voor de doden lieten dopen” waren de getuigen van Christus’ opstanding die Paulus eerder had genoemd (vs.5-11). Christus was aan hen verschenen en had hun opdracht gegeven om het goede nieuws van zijn opstanding bekend te maken. Paulus was de geringste en de laatste van die apostelen, hoewel hij door Gods genade méér had gearbeid dan al zijn voorgangers 198. Het voorzetsel “huper”, dat door het NBG met “voor” is vertaald, betekent “ten behoeve van” of “ten gunste van”. “Zich voor de doden laten dopen” hoeft niet te betekenen, dat men zich in plaats van overledenen laat dopen. Het kan betekenen dat men bereid is om een doop te ondergaan vanwege het feit dat “doden” daarmee zijn gebaat. 198 1 Korinthe 15:1-11 139

Aangezien Paulus van beeldspraak gebruik maakt, moet het werkwoord “dopen” een figuurlijke betekenis hebben, en niet worden betrokken op dopen met water. Zo’n figuurlijke betekenis van het woord “doop” vinden we ook in de evangeliën. Met het oog op zijn kruisdood zei Jezus: “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het mij, totdat het volbracht is” 199. Jakobus en Johannes vroegen Hem of ze aan zijn rechter- en linkerzijde mochten zitten in zijn heerlijkheid. Waarop de Messias antwoordde: “Gij weet niet, wat gij vraagt. Kunt gij de beker drinken, die ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmee ik gedoopt wordt? 200. Jezus sprak over de verwerping, gevangenneming en kruisiging die zouden uitlopen op zijn dood. Hij noemde dat lijden een doop. Met “doden” kunnen gestorvenen worden aangeduid, maar ook mensen die hun vertrouwen nog niet op Christus hebben gesteld. In Mattheüs 8:22 en Lukas 9:60 worden beide betekenissen gecombineerd (“Laten de doden hun doden begraven”). Ongelovigen kunnen “dood zijn in hun overtredingen”, omdat hun misstappen hen verhinderen om naar de levende God te luisteren en zijn spreken te beantwoorden (Efeze 2:1-5, Kolossenzen 2:13). In 1 Korinthe 15:29 is “zich laten dopen” een parallel van “in gevaar zijn” en “elke dag sterven”. Wie zich “voor de doden laat dopen” stelt zich moedwillig bloot aan gevaar om “doden” te 199 Lukas 12:50 200 Markus 10:38 140

kunnen redden. Als hij daarin slaagt, mag hij zulke doden voortaan “broeders” noemen en “roem op hen dragen in Christus Jezus” 201 Bovenstaande interpretatie van de “doop voor de doden” werd al gegeven in de kanttekeningen van de Statenvertaling. Indien de opvatting van de Statenvertalers juist is, zouden we Paulus’ woorden als volgt kunnen parafraseren: “Wat zullen anders zij doen [apostelen, zendelingen, evangelisten] die zich voor de [geestelijk] doden laten dopen? Indien er geen doden opgewekt worden [noch in geestelijke noch in letterlijke zin], waarom laten zij zich dan nog voor hen dopen? [door zich bloot te stellen aan vijandschap, haat en gewelddadigheden – dus aan lijden]. Waarom zijn ook wijzelf elk uur in gevaar? Zoals u door mijn arbeid aan Christus bent verbonden, onder zware omstandigheden, zo verkeer ik nog altijd in levensgevaar. In Efeze heb ik – naar de mens gesproken – met wilde beesten moeten vechten. Waarvoor dient dat, als er geen opstanding is? Als er geen doden worden opgewekt, dan kan men maar beter proberen om zoveel mogelijk van het leven te genieten. Maar denk aan het woord van Menander: ‘Slechte omgang bederft goede zeden’. Epicurus die zijn leerlingen voorhield: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we’, sloeg de plank totaal mis. Ware nuchterheid vereist dat men rekening houdt met Gods vermogen om doden te doen herleven” 201 Vgl. 1 Korinthe 15:31 141

In Christus gedoopt “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus” (Galaten 3:26-28) De bijbeltekst die boven dit hoofdstuk is afgedrukt wordt dikwijls met de waterdoop verbonden. Een Anglicaans geestelijke schreef: “Paulus herinnert deze groep christenen aan de betekenis van hun doop. Er was een moment in het leven van hen allen, waarbij zij zich hadden ontdaan van hun gewaden en waren afgedaald in het water. Ze waren gedoopt ‘in Christus’: opdat zij voortaan bij Christus zouden behoren. Ze kwamen omhoog uit het water en trokken hun gewaden weer aan. Net zoals ze zich weer aankleedden, zo bekleedden ze zich op datzelfde ogenblik met Christus” 202 Volgens deze Engelsman dacht Paulus aan water toen hij schreef dat de Galaten “in Christus waren gedoopt” en zich “met Christus hadden bekleed”. Deze uitleg is echter in strijd met het tekstverband en met het onderwijs over de doop dat de apostel elders geeft. “Dopen” (reinigingsrituelen) zijn “inzettingen voor het vlees” uit de wet van Mozes 203. Wie zich in water laat dopen verricht een “werk der wet”, dat wil zeggen: een menselijke daad van gehoorzaamheid. 202 W.F.Flemington, a.w., p.57. 203 Hebreeën 9:9-10 (grondtekst) 143

Nu keert de Galatenbrief zich juist tégen mensen die rechtvaardiging (of geestelijke groei) van hun eigen gehoorzaamheid verwachten. “Wij, geboren Joden en geen zondaars uit de heidenen, wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet, maar door het geloof VAN Christus Jezus, zijn ook zelf tot geloof IN Christus Jezus gekomen, om gerechtvaardigd te worden uit het geloof VAN Christus en niet uit werken der wet. Want uit werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden” (Galaten 2:15-16) 204 De lezers in Galatië waaraan Paulus schreef waren “tot (Gr. eis) Christus Jezus gedoopt”. Het voorzetsel eis laat zien dat zij door middel van een doop aan de opgestane en verheerlijkte Messias waren verbonden zodat zij sindsdien een éénheid met Hem vormden. Die eenheid was niet door water tot stand gebracht, want Paulus schrijft elders: “IN (Gr. en) één Geest zijn wij allen TOT (Gr. eis) één lichaam gedoopt” (1 Korinthe 12:13) Gelovigen worden aan Christus verbonden door de doop in de Geest. Voor wie de evangeliën kent is dit iets vanzelfsprekends. Johannes zei niet: “Ik doop u met water tot bekering, die na mij komt zal u dopen met water tot zijn lichaam”. Hij zei: “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij die na mij komt… zal u dopen met heilige Geest” (Mattheüs 3:11). 204 In de grondtekst van Galaten 2:15-16 is het woord “geloof” één maal met het voorzetsel “in” verbonden, in de beide overige gevallen wordt het gevolgd door een tweede naamval. “Geloof in Christus” is ons geloof in Hem. “Geloof van Christus” is Christus’ eigen geloof, zijn vertrouwen in Gods beloften. Uit dat láátste geloof zijn wij behouden. Niet op grond van ons eigen, onstandvastige, Godsvertrouwen, maar op grond van de trouw van de Messias. 144

De “christelijke doop” is geen waterdoop, maar een geestesdoop. Aan de Korinthiërs schreef Paulus, dat “wie de Heer aanhangt” (wie met Hem is verbonden), “één Geest met Hem is” 205. Onze band met de Here is geestelijk van aard, niet stoffelijk. Aan de Efeziërs schreef de apostel, dat zij zich moesten inspannen om “de eenheid des Geestes te bewaren in de band des vredes”, er is immers “één lichaam en één Geest” 206. Zo’n geestelijke eenheid ontstaat doordat volgelingen van de Messias dezelfde Geest ontvangen als Hij. Leven door de Geest is het centrale thema van Paulus’ brief, zoals uit de volgende citaten blijkt: “Dit alleen wil ik van u vernemen: hebt u de Geest ontvangen op grond van werken van de wet of op grond van prediking van het geloof ?” (Galaten 3:2) “Hij dan, die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat op grond van werken van de wet of op grond van prediking van het geloof ?” (Galaten 3:5) “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek… opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof ” (Galaten 3:13-14) “… omdat u zonen bent, heeft God de Geest van zijn Zoon in onze harten uitgezonden, die roept: Abba, Vader!” (Galaten 4:6) “zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest was, zo ook nu” (Galaten 4:30) “Wij verwachten door de Geest op grond van geloof de hoop van de gerechtigheid” (Galaten 5:5) 205 1 Korinthe 6:17. 206 Efeze 4:3-4. 145

“Wandelt door de Geest, en u zult de begeerte van het vlees geenszins volbrengen” (Galaten 5:16) “Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees, want deze staan tegenover elkaar” (Galaten 5:17) “Als u door de Geest geleid wordt, dan bent u niet onder de wet” (Galaten 5:18) “Maar de vrucht van de Geest is: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Tegen zulke dingen is geen wet” (Galaten 5:22-23) “Als wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest wandelen” (Galaten 5:25) “Wie voor de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten” (Galaten 6:9) Galaten 3:27 heeft daarom betrekking op de doop met de Geest. We vatten samen: 1. Sommige christenen zeggen: “U bent een kind van God en u behoort tot zijn gemeente, omdat u zich hebt laten dopen”. Wie zoiets beweren, geloven in de magische werking van “sacramenten” of zij verwachten heil van “werken der wet”. Door zich in water te laten dopen zou men zich met Christus bekleden en zich aan Hem verbinden. 2. Uitspraken als deze tonen aan dat het protestantisme nooit werkelijk met Rome heeft gebroken. Ook de evangelische beweging is niet vrij van roomse smetten. 146

3. Paulus schreef, dat God ons door de prediking van het geloof zijn Geest verleent (Galaten 3:2,5), waardoor wij zonen van Hem worden en Hem als Vader mogen aanroepen (Galaten 4:6). 4. Als de apostel in dat verband opmerkt dat gelovigen “tot in Christus zijn gedoopt” en zich “met Christus hebben bekleed” (Galaten 3:27) dan spreekt hij over de doop met de Geest. Uit de evangeliën hadden we dat al kunnen weten. 5. De “doop tot in Christus” hebben alle gelovigen gemeenschappelijk (“Gij zijt allen…. Want gij allen…”, Galaten 3:27). Daaruit blijkt, dat de waterdoop niet is bedoeld. Het Leger des Heils en het Genootschap der Vrienden kennen immers geen “sacramenten”. Christenen die tot deze denominaties behoren zijn niet gedoopt in water. Maar alle gelovigen, ook gelovige Quakers en heilsoldaten, hebben Gods Geest ontvangen. 6. Wie van een godsdienstig ritueel (zoals de waterdoop) of van het gehoorzaam naleven van bepaalde regels gerechtigheid verwacht, gedraagt zich even “onverstandig” als de Galaten die het slavenjuk van de wet op zich wilden nemen en zich wilden laten besnijden (Galaten 3:1, 5:1, 6:13-16). 7. Het is van groot belang dat we van het begrip “dopen” geen eigenmachtige interpretatie geven. Het gaat in de Schrift altijd om de doop in de Geest, tenzij er in het tekstverband water wordt vermeld. 147

Zegel en onderpand “In Hem zijt gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid” (Efe.1:13-14) “En bedroeft de heilige Geest Gods niet, door wie gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing” (Efe.4:30) “Hij nu, die ons met u bevestigt in Christus en ons heeft gezalfd, is God, die ons ook verzegeld en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft” (2 Kor.1:22) “Immers, wij die in deze tent zijn, zuchten bezwaard, omdat wij niet ontkleed maar overkleed willen worden, opdat het sterfelijke door het leven verslonden wordt. Hij nu die ons hiertoe heeft bereid, is God, die ons het onderpand van de Geest gegeven heeft” (2 Kor.5:5) In de brief aan de Efeziërs schrijft Paulus dat de lezers “in Christus” waren, dat wil zeggen: met Hem waren verbonden, vanaf het moment waarop ze het “woord der waarheid”, het goede nieuws van hun redding hadden gehoord. Omdat ze dat bericht hadden aanvaard en de Vader op zijn woord hadden geloofd, waren zij “verzegeld met de heilige Geest der belofte”. “Geest der belofte” is een letterlijke weergave van de Griekse grondtekst. Het woord “belofte” is een bijstelling bij het woord “Geest”. In hedendaags Nederlands zouden wij zeggen: met de beloofde heilige Geest. Het “woord der waarheid” dat de Efeziërs hadden gehoord, had hun verteld over de verheerlijkte en opgestane Messias die tegen zijn volgelingen had gezegd: 149

“Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden” (Hand.1:5) Nadat de Messias was opgewekt en door de rechterhand Gods was verhoogd, had Hij de Geest die de profeet Joël had aangekondigd, van de Vader ontvangen en die op zijn wachtende leerlingen uitgestort (Hand.2:33). Van die beloofde heilige Geest zegt Paulus, dat Hij “een onderpand is van onze erfenis” (2 Kor.1:22, 2 Kor.5:5 en Efe.1:14). Het Griekse woord arraboon, dat met “onderpand” is weergegeven, betekent een aanbetaling, een garantie dat de totale som zal worden uitgekeerd en de rest te zijner tijd zal volgen. Een aanbetaling is van dezelfde aard als het totaalbedrag. De Geest verzekert ons er niet alleen van dat onze redding zal worden voltooid, maar is zelf ook het begin van die redding. Zodra iemand de Geest ontvangt, is die mens een verloste en een erfgenaam*. Vanaf dat ogenblik is er een begin gemaakt met de verlossing. Door Gods Geest is het hart geopend voor het “woord der waarheid” en door diezelfde Geest is het contact met de Schepper hersteld. Van de heilige Geest zegt Paulus ook, dat God ons met Hem heeft “verzegeld” (2 Kor.1:22, Efe.1:13, Efe.4:30). Het werkwoord sphragizoo betekent: merken door het aanbrengen van een zegel. Een zegel symboliseerde het gezag van wie het had aangebracht. Het kon bijvoorbeeld een afdruk zijn van de *) In de meeste Nederlandse bijbelvertalingen zijn de Griekse begrippen kleeros, kleeronomia en kleeronomos als erfdeel, erfenis en erfgenaam weergegeven. Daardoor wordt de indruk gewekt dat het zou gaan om het verkrijgen van het bezit van een erflater nadat die persoon is overleden. De letterlijke betekenis van deze Griekse woorden is echter: lotsdeel, door het lot toegewezen bezit en lotsdeelbezitter – zoals de Israëlieten door het lot een familiebezit toegewezen kregen in het beloofde land. Zie Han.7:5, 20:32, 26:18; Rom.4:13,14; 8:17; Gal.3:18,29; 4:1,7; Efe.1:11,14,18; Kol.3:24; Tit.3:7, Heb.1:2, 6:17, 11:7-8; Jak.2:5; 1 Pet.1:4, 3:7, 5:3 150

zegelring van de keizer, of van diens stadhouder. Een zegel verhinderde dat onbevoegden een brief of een boekrol inzagen (Openb.10:4,22:10), een toegangsdeur openden (Mat.27:66, Openb.20:3) of zich aan de inhoud van een pakket vergrepen (Rom.15:28, grondtekst). Zegels fungeerden als eigendomsmerk waardoor het gemerkte voor onbevoegden onaantastbaar werd (Openb.7:3-5, 8). Ook konden zij fungeren als waarmerk. Uit een zegel bleek dat een brief werkelijk van een bepaalde afzender afkomstig was (Joh.6:27), of werkelijk door de geadresseerde was ontvangen (Joh.3:33). We vatten samen: 1. Mensen ontvangen de heilige Geest zodra ze “Amen” zeggen op het goede nieuws van hun behoudenis, dus God op zijn woord geloven. 2. Door de heilige Geest te geven, laat God zien dat bepaalde mensen hem toebehoren. Hij merkt hen voor de dag van de vrijkoping (apolutrosis, Efe.4:30). Het zegel garandeert dat zij veilig worden bewaard en uiteindelijk in vrijheid worden gesteld. 3. Wie de Geest bezitten, zullen als eersten worden bevrijd van de slavernij aan de vergankelijkheid (Rom.8:18-30). 151

Eén doop “Als gevangene in de Here vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachtmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen” (Efeze 4:1-6) In de brief aan de Efeziërs beschrijft Paulus de “eenheid des geestes”: de geestelijke eenheid die God binnen het lichaam van Christus heeft geschapen en die christenen behoren te bewaren. Deze eenheid is zevenvoudig van aard. Als zesde aspect van eenheid noemt de apostel “één doop”. Velen hebben daarbij gedacht aan de doop die Johannes predikte, de “doop der bekering tot vergeving van zonden” die ook door de discipelen van Jezus werd bediend 207. De geloofsbelijdenis van Nicea zegt: “Ik belijd één doop tot vergeving der zonden” Volgens velen is die éne doop de waterdoop. Uit het tekstverband in Efeze 4 blijkt echter, dat Paulus niet sprak over iets dat de gelovige moet dóen of aan zich moet láten doen, maar over iets dat God heeft gedáán. “Eén Here” is de kern van zijn betoog. “Eén hoop” staat tegenover “één geloof”, “één Geest” tegenover “één doop”, en “één lichaam” tegenover “één God en Vader van allen”. Het betoog van de apostel in Efeze 4:4-6 heeft de vorm van een chiasma of kruisstelling (zie het volgende schema). 207 Zie b.v. Hand.8:26-40. 153

1. één lichaam 2. één Geest 3. één hoop van uw roeping 4. één Here 5. één geloof 6. één doop 7. één God en Vader van allen De éne doop (punt 6) houdt verband met de éne Geest (punt 2) en maakt deel uit van de “eenheid des geestes”. Het gaat om de doop die ons bij het éne lichaam heeft gevoegd (punt 1), de doop die ons aan de opgestane Here heeft verbonden (punt 4) en die ons “hoop geeft” (punt 3), dus ons ervan verzekert dat wij in de toekomst met Hem zullen worden geopenbaard in heerlijkheid 208. Door die doop zijn wij kinderen van God geworden en hebben Hem als onze Vader leren kennen (punt 7) en vertrouwen (punt 5). Het is de doop waarover de apostel elders schrijft: “In209 één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (1 Korinthe 12:12-13) “Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God” (1 Korinthe 6:11) “Gij hebt ontvangen de geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn” (Romeinen 8:15-16) “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met 208 Kol.3:4 209 De vertaling van het NBG schrijft “door” maar het Grieks heeft “in”. 154

Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk of vrouwelijk; gij allen zijt immers één in Christus” (Galaten 3:26-28) In al deze teksten spreekt de apostel over de doop in geest, niet over een doop in water. Kort samengevat: 1. Wie in Efeze 4:5 aan de waterdoop denkt, een kerkelijke handeling die door mensen wordt verricht, die “vertrouwt op vlees” (vgl. Fil.3:2-7). Terwijl Paulus vertelt Wie God is en wat Hij voor ons heeft gedaan, spreken kerken over wat gelovigen moeten doen om hun behoudenis (zogenaamd) veilig te stellen. 2. IJveraars voor de waterdoop gedragen zich als Paulus’ tegenstanders, die gelovigen uit de volken de besnijdenis wilden opleggen 210. Ze menen heilszekerheid te kunnen ontlenen aan een godsdienstig ritueel, een schaduw, in plaats van aan de werkelijkheid. 3. Of men besprenkeld of ondergedompeld is heeft niets te betekenen. Ook de vraag of men besneden of onbesneden is, is volgens de Bijbel van geen enkel belang. Van belang is het antwoord op de vraag, of men een nieuwe schepping is geworden 211. 210 Vgl. Fil.3:2-4. 211 Gal.6:15 155

Het waterbad met het woord “Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord” (Efe.5:25-26) Aan de Efeziërs schreef Paulus, dat Christus zijn gemeente reinigt door “het waterbad met het woord”. Volgens velen heeft deze uitdrukking betrekking op de waterdoop. De kanttekeningen van de Statenvertaling merken bij het woord “waterbad” op: “dat is, door Zijn bloed en Geest, waarvan het bad des waters in den doop een teken en zegel is”. Daarmee maakten de Statenvertalers het wel érg bont. Sprak Paulus nu over het bloed van Christus, over de Geest van Christus of over het water van de doop? Voor een eenvoudige bijbellezer is er geen touw aan vast te knopen! Anglicanen en Roomskatholieken zijn in hun uitleg consequenter en beschouwen Efe.5:26 als een verwijzing naar de waterdoop. W.F.Flemington, die lector was in Cambridge, schreef: “’Haar reinigende door het waterbad met het woord’ moet volgens elke natuurlijke interpretatie verwijzen naar de doop”212. Het is merkwaardig dat de meeste uitleggers in Efe.5:26 aan een letterlijk waterbad denken. Voordat de Here zich overgaf in de handen van zijn vijanden, heeft Hij immers tegen zijn discipelen gezegd: 212 W.F.Flemington, The New Testament Doctrine of Baptism, London 1964, p.65. 157

“Gij nu zijt rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb” (Johannes 15:3) Het woord van God dat Jezus heeft doorgegeven bezit het vermogen om mensen te reinigen, te snoeien en vrucht te doen dragen (vgl. Johannes 15:2). In het gebed dat de Messias daarna uitsprak vroeg Hij aan zijn Vader: “Heilig hen in Uw waarheid; Uw woord is de waarheid” (Johannes 17:17) Jezus’ discipelen werden niet door de waterdoop “geheiligd” (=van de wereld afgezonderd en aan God toegewijd), maar doordat zij het woord van God mochten bewaren. Ook in Efeze 5:26 spreekt Paulus over de reinigende werking van Gods woord. De vertaling “waterbad met het woord” is misleidend. Daardoor wordt de indruk gewekt, dat Christus van twee middelen gebruik maakt om zijn gemeente te reinigen: een waterbad en een woord. Bijbellezers denken dan aan de combinatie van “woord en sacrament”: een doopvont waarbij een preek wordt gehouden. Volgens de grondtekst gebruikt de Messias voor de reiniging echter slechts één middel; er staat dat Hij zijn gemeente reinigt “door het bad in het woord” 213. In het Grieks ontbreekt het woord “water”. “Bad” (Gr. loutron) is beeldspraak: het bad waarover Paulus het heeft is namelijk niet gevuld met water, maar met het woord! De vergelijking van Gods woord met een “bad” of een “wasvat” is ontleend aan de reinigingsrituelen van het volk Israël 214. 213 Grieks: “en”. 214 Vergelijk Lev. 14:9, 15:5-8,10,11,13,16,18,21,22,27; 16:4,24,26,28; 17:15, 22:6; Num. 19:19, Deut. 23:11. 158

Wanneer Paulus het werk van de Messias beschrijft, dan onderscheidt hij daarin vier fasen: 1. Christus heeft zijn gemeente liefgehad (5:25a). De onveranderlijke en blijvende liefde van de Messias was er het eerst (Hebreeën 13:8) 2. Christus heeft zich voor de gemeente overgegeven (5:25b). Vanwege zijn grote liefde was de Messias bereid om zijn heerlijkheid af te leggen, de gestalte van een slaaf aan te nemen, zich te vernederen en te sterven aan een kruis (vgl. Filippenzen 2:5-8) 3. Christus deed dit om de gemeente te kunnen heiligen en haar te reinigen “door het bad in het woord” (5:26). Hij roept mensen door middel van Gods woord, en met dat woord reinigt Hij hen. 4. Uiteindelijk zal Hij de voltooide gemeente vóór zich plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, heilig en onbesmet (5:27). Dat einddoel zal beslist worden bereikt (vgl. Romeinen 8:19-23, Filippenzen 3:20-21). We zouden deze bijbelse gegevens als volgt kunnen samenvatten: 1. Het woord loutron (“bad”) is beeldspraak voor een reiniging in ceremonieel opzicht. 2. Zo’n bad stelt mensen die aanvankelijk onrein waren in staat om tot God te naderen. 3. Ware reiniging vindt volgens Paulus niet plaats door water, maar door Gods woord. Van een verwijzing naar de waterdoop is in Efe.5:26 geen sprake. 159

De besnijdenis van Christus “...gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht. In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop” (Kolossenzen 2:10-11) In de brief aan de Kolossenzen spreekt Paulus over de Messias, die “het Hoofd is van alle overheid en macht”. Wie Christus toebehoren zijn “met Hem begraven in de doop”. Welke doop heeft de apostel daarbij op het oog? Volgens de calvinistische theologie moet onder deze doop het “sacrament” worden verstaan dat in de christelijke gemeente wordt bediend. In de gereformeerde belijdenisgeschriften wordt op grond van Kol.2:11 geconcludeerd dat de (water)doop “de besnijdenis van Christus” is en dat die doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen 215. Maar heeft Paulus dit werkelijk bedoeld? De apostel spreekt over “de besnijdenis van Christus”. Dat is iets anders dan de besnijdenis van Mozes. De messiaanse besnijdenis is géén lichamelijke operatie die door een medemens wordt verricht want Paulus zegt dat deze besnijdenis “géén werk van mensenhanden is”. De uitdrukking “besnijdenis van Christus” is evenmin een aanduiding van de doop. Doop (Heb.9:10, grondtekst) en besnijdenis (Efe.2:11) worden in het Nieuwe Testament “werken van mensenhanden aan het vlees” genoemd (vgl.Gal.6:13, Fil.3:2-5). Wie zich laat dopen wordt door een medemens besprenkeld of ondergedompeld. Aangezien de besnijdenis van Christus géén werk van mensenhanden is, kan 215 Nederlandse Geloofs Belijdenis, artikel 34; Heidelberger Catechismus, Zondag 27, Vraag en Antwoord 74. 161

het niet gaan om de waterdoop en ook niet om een letterlijke besnijdenis. Volgens Paulus bestaat de messiaanse besnijdenis uit “het afleggen van het lichaam van het vlees” (Kol.2:11). De besnijdenis van Christus is een volledige besnijdenis. In die besnijdenis werd geen stukje van het lichaam weggesneden, zoals bij Joodse jongetjes op de achtste dag, maar de oude mens werd helemáál weggenomen. Het “lichaam des vlezes” verdween totaal! De Messias werd tweemaal besneden. Op de achtste dag is zijn voorhuid verwijderd, en door zijn kruisdood werd héél het “lichaam des vlezes” weggedaan. Jezus werd ook tweemaal gedoopt. Door Johannes in de Jordaan (Mat.3:13-17), en door zijn Vader in de doop-van-de-dood (Mar.10:38, Luk.12:50, Rom.6:4). De tweede besnijdenis en doop werden verricht “zonder mensenhanden”: ze waren het werk van God. De Vader heeft zijn gestorven Zoon vervolgens uit de doden opgewekt en Hem bekleed met onsterfelijkheid. De Kolossenzen waren gelovigen uit de volken (Kol.1:27) en volgens de wet dus onbesneden. Toch hadden ze in Christus “de volheid verkregen”, de werkelijkheid die door de besnijdenis wordt uitgebeeld. Het besnijdenisritueel wijst naar de dood en de opstanding van de Messias, waarbij het “lichaam des vlezes” totaal verdween en er een volmaakt, onverderfelijk, geestelijk lichaam tevoorschijn kwam (1 Kor.15:42-46). Alle gelovigen bezitten in de Gekruisigde de ware besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is. Voor gelovigen uit de volken die de échte besnijdenis bezitten is de lichamelijke besnijdenis een versnijdenis, een verminking (Fil.3:2). Zo’n schaduwachtig ritueel voegt aan het behoud door Christus niets toe. Verminking van het lichaam is het enige dat het teweegbrengt. Aangezien de messiaanse besnijdenis heeft plaatsgevonden, mag het voor gelovigen vaststaan dat zij “dood zijn voor de zonde” (Rom.6:11). 162

“Met Hem begraven in de doop” (Kol.2:12) betekent niet: in een zwembad of een rivier, maar: in zijn dood. Zo staat het ook in Rom.6:4: “Wij zijn met Hem begraven door de doop-in-dedood”. Uit de grondtekst blijkt, dat de doop en de besnijdenis van de Messias identiek zijn, want daar staat letterlijk: “in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop, waarin u ook mede bent opgewekt”. Niets dat door mensenhanden wordt verricht, zelfs de meest indrukwekkende godsdienstige plechtigheid niet, kan het “lichaam van het vlees” bij ons wegnemen. Maar de doop waarover Paulus spreekt, doet dit wél. Wie Christus toebehoren bezitten niet alleen de ware besnijdenis, maar ook de ware doop: de realiteit die door de reinigingsrituelen in de wet werd uitgebeeld. Als het doopwater “het lichaam des vlezes” zou wegwassen, dan was de waterdoop een inzetting van levensbelang. De “wet der geboden, in inzettingen bestaande” zou dan door Christus niet buiten werking zijn gesteld (vgl. Efe.2:15). Een nieuw “bewijsstuk” zou “door zijn inzetting tegen ons getuigen en ons bedreigen” (vgl. Kol.2:14): het doopbevel. Wee degene, die zich niet op de juiste manier heeft laten dopen! Volgens Gods woord is er van zo’n bedreiging echter geen sprake. Kol.2:12 heeft betrekking op de begrafenis en de opstanding van de Messias. Gelovigen zijn “in Christus gedoopt”, en daardoor één geworden met Hem in zijn dood en opstanding. “Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop-in-de-dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (Rom.6:3-4). “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed” (Gal.3:27). 163

In deze teksten wordt er niet over een doop met water in de naam van Christus gesproken, maar over een doop in Christus zélf. Een doop, waardoor gelovigen bij Hem werden ingelijfd, zodat zijn dood de hunne, en zijn opstanding de hunne is geworden. Over het geestelijk karakter van die doop laat Paulus geen enkele twijfel bestaan: “Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (1 Kor.12:13). “Eén lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de éne hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop” (Efe.4:4-5). Wat in de brief aan de Kolossenzen en in vele andere brieven van het Nieuwe Testament wordt onderwezen zouden we als volgt kunnen samenvatten: 1. De christenheid kent allerlei “dopen”: door onderdompeling, besprenkeling of begieting, éénmaal of driemaal herhaald, in de naam van Christus of van Vader, Zoon en heilige Geest, van zuigelingen of van volwassenen. Over zulke dopen schrijft Paulus niet. Hij heeft het over DE doop (Kol.2:11): de éne doop die ons verenigt met Christus in diens dood en opstanding. Een doop die alle gelovigen gemeenschappelijk hebben. 2. De apostel spreekt niet over een inzetting, waaraan christenen zich behoren te onderwerpen, maar over een voldongen feit waarvoor zij de Here mogen danken. Een volbracht werk, dat helemaal áf is (“Gij hebt de volheid verkregen in Hem…” Kol.2:10). 164

3. Paulus spreekt niet over een godsdienstig ritueel. Hij heeft het niet over de bloedige besnijdenis uit de wet van Mozes en ook niet over de doop in water, die door Johannes werd bediend. De apostel spreekt over een gebeurtenis die “geen werk van mensenhanden” is (Kol.2:11). Voor honderd procent het werk van God! 165

Het bad der wedergeboorte “Want vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende. Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland God verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland, opdat wij, gerechtvaardigd door zijn genade, erfgenamen zouden worden overeenkomstig de hope des eeuwigen levens” (Titus 3:3-7) In de grondtekst van Titus 3:5 staat het voorzetsel “door” voor het woord “bad”, maar niet voor “vernieuwing”. De apostel schrijft, dat God ons gered heeft “door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing van de heilige Geest” 216. De woorden “wedergeboorte” en “vernieuwing” worden beiden bepaald door het éne voorzetsel “door” (Gr. dia). “Vernieuwing door de heilige Geest” is een verklarende voetnoot bij het begrip “wedergeboorte”. Wedergeboorte is de vernieuwing van iemands bestaan door de heilige Geest. De stijlfiguur “bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest” is een hendiadys 217. Over die Geest schrijft Paulus, dat God hem rijkelijk over ons heeft uitgestort. De uitstorting van (of: doop in) de Geest bewerkt de wedergeboorte en de vernieuwing die de kern is van de redding. De Vader – die dwalende mensen wil redden en tot zijn erfgenamen wil maken – bereikt zijn doel door die mensen te dopen met heilige geest. 216 “dia loutrou palingenesias kai anakainooseoos pneumatos hagiou” 217 Zie boven, in het hoofdstuk getiteld: “Geboren uit water en Geest”. 167

“Wedergeboorte” en “vernieuwing door de heilige Geest” zijn niet twee verschillende ervaringen – waarbij “bad der wedergeboorte” iemands doop in water zou aanduiden en “vernieuwing door de heilige Geest” de gave van de Geest. Uit de zinsbouw blijkt dat Paulus sprak over één enkele gebeurtenis. Ook uit het tekstverband blijkt dat vers 5 niet spreekt over de waterdoop. Onderdompeling of besprenkeling is immers een plechtige handeling waaraan mensen zich vrijwillig onderwerpen. Wie zich op volwassen leeftijd laat dopen verricht een “werk van gerechtigheid”, en geeft te kennen dat hij Christus wil volgen. Daarom is de volwassenendoop niet het “bad der wedergeboorte” waarover de apostel spreekt. Van dat “bad” zegt Paulus immers, dat Gód (géén priester of predikant) het over ons heeft uitgestort en dat het géén werk van gerechtigheid is dat wij hebben gedaan, maar een uiting van Gods ontferming. Toen God via Christus 218 zijn Geest over ons uitgoot, was dát het “bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de heilige Geest”. Dat Gods Geest de wedergeboorte bewerkt, blijkt uit de volgende teksten: “onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor.3:5-6) Het geweldige van het nieuwe verbond is dat de Schepper zijn Geest aan mensen geeft waardoor die mensen léven ontvangen, dus opnieuw worden geboren. “Maar zoals destijds hij, die naar het vlees verwekt was, hem, die naar de geest verwekt was, vervolgde, zo ook nu” (Gal.4:29) 218 Mat.3:11, Mar.1:8, Luk.3:6, Joh.1:32-33, Hand.1:5, 11:16, 19:1-7. 168

Paulus maakte onderscheid tussen een natuurlijke afstammeling van Abraham (hij die “naar het vlees verwekt is”), en een geestelijke afstammeling (“hem die naar de geest verwekt is”). In Paulus’ tijd vervolgden de natuurlijke afstammelingen (Joden die niet in Jezus geloofden) hun volksgenoten die “naar de geest verwekt waren” (Joden waarover God zijn Geest had uitgestort). Dat de Geest ons tot kinderen en erfgenamen stelt, wordt op vele plaatsen in het Nieuwe Testament gezegd: “En dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God” (Gal.4:6-7) “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed” (Gal.3:26-27) “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods… Want allen die door de Geest Gods geleid worden zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking” (Rom.8:1-2, 15-17) “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid” (Efe.1:13-14) 169

We vatten samen: 1. Zondaars worden gered doordat God “de heilige Geest over hen uitstort” (Titus 3:6). Dat bad brengt wedergeboorte en levensvernieuwing teweeg. Vanwege die doop is men Gods erfgenaam (Galaten 4:7, Titus 3:7). 2. Mensen worden “zonen”, dat wil zeggen: volwassen kinderen, van God doordat God “de Geest van zijn Zoon uitzendt in hun harten” (Galaten 4:6). Zonen van God zijn “tot Christus gedoopt” en “met Christus bekleed”, aangezien God de Geest van zijn Zoon over hen heeft uitgestort (Galaten 3:26-27). 3. Dat gelovigen kinderen van God zijn, weten zij doordat de Geest die in hen woont ervan getuigt. Zij roepen God aan als “Vader” (Romeinen 8:15-16). Wie door Gods Geest geleid worden zijn Gods volwassen kinderen (Romeinen 8:14), maar wie de Geest van Christus niet hebben, behoren niet tot Gods gezin (Romeinen 8:9). 4. Toen de “zonen” het goede bericht van hun redding hoorden en op Christus gingen vertrouwen werden zij meteen verzegeld met de heilige Geest (Efeze 1:13). 5. Niet het antwoord op de vraag of iemand zich in water heeft laten dopen bepaalt of iemand christen is, maar het antwoord op de vraag of men de Geest heeft ontvangen. 170

Een leer van dopen “Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel; en dat zullen wij doen, indien God het vergunt” (Heb.6:1-3) In de brief aan de Hebreeën vermeldt de schrijver het “eerste onderwijs aangaande Christus”. In de Griekse grondtekst staat: “het begin van het woord van Christus” 219. Met die uitdrukking wordt bedoeld: het basisonderwijs aangaande de Messias in de Hebreeuwse Schriften. In het voorafgaande had de briefschrijver gesproken over Melchizédek, de priester-koning uit Gen.14:17-20 wiens “ordening”, of aanstelling in het priesterambt, volgens Psalm 110:4 vooruitwijst naar het priesterschap van de Messias. In de Hebreeuwse Schriften worden allerlei “schaduwen” vermeld die wijzen op Gods Gezalfde en zijn verhouding tot het volk Israël. De Hebreeënschrijver somt zes dingen op die paarsgewijs bijeen horen en die uiteenvallen in een groep van twee en een groep van vier: • Het fundament: (1) bekering van dode werken en (2) geloof in God 220 • Een leer van: (3) dopen en (4) handoplegging, van (5) opstanding der doden en (6) een eeuwig oordeel 221 219 Tès archès tou Christou logon, Heb.6:1 220 De woorden metanoia (bekering, verandering van denken) en pistis (geloof) staan in de 2e naamval en worden door die naamval verbonden aan het woord “fundament”, letterlijk staat er: “geloof op (gr. epi) God”. 221 De woorden “dopen”, “oplegging”, “opstanding” en “oordeel” staan alle in de 171

Uit de Hebreeuwse Bijbel blijkt, dat Israël niet haar vertrouwen moet stellen op “dode werken”, dat wil zeggen: op eigen inspanningen 222, maar op God. De geschiedenis van de aartsvaders geeft daarvan talrijke voorbeelden: Abraham wilde Eliëzer tot zijn erfgenaam benoemen of via Hagar nageslacht krijgen, maar hij moest leren vertrouwen op Gods belofte. Jakob meende door eigen sluwheid het eerstgeboorterecht te kunnen verwerven, maar ondervond “aan den lijve” dat alleen Gód hem de zegen kon schenken. Toen het volk Israël na een veertigjarige woestijnreis eindelijk in Kanaän was aangekomen moest het zich eerst weerloos maken door alle strijdbare mannen te gaan besnijden. Niet door eigen kracht of door geweld, maar door Góds macht zouden zij het land beërven. “Bekering van dode werken en geloof in God” is een hoofdlijn in het Oude Testament. Het is basisonderwijs aangaande de Messias. De Hebreeuwse Schriften spreken ook over “opstanding der doden en een eeuwig oordeel”. De beloften die aan de vaderen zijn gegeven kunnen alleen maar in vervulling gaan doordat die vaderen eens zullen opstaan en zullen verrijzen wanneer de toekomstige eeuw aanbreekt. In verband met die eeuw zal er een “oordeel” plaatsvinden. Er zal scheiding 223 worden gemaakt tussen “rechtvaardigen” en “onrechtvaardigen”. Wie op God vertrouwen (en daardoor rechtvaardigen zijn) zullen het leven van de toekomende eeuw ontvangen, wie het van hun eigen werken verwachten ontvangen dat leven niet 224. 2e naamval en houden gezien de zinsbouw verband met het woord “leer”. 222 Vgl. Heb.9:14 en 13:9, zie ook Rom.9:30-10:4. Menselijke werken zijn “dood” omdat ze tekort schieten en niets opleveren dat blijvende waarde heeft. 223 Gr. krima. 224 Dan.12:2, vgl. Joh.6:28-29. 172

Als schakel tussen het fundament (bekering van dode werken en geloof in God) en het eindresultaat (opstanding der doden en een eeuwig oordeel) vermeldt de Hebreeënschrijver “dopen en oplegging der handen”. Het woord “dopen” is in de oorspronkelijke tekst geen werkwoord maar de meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord. Israël kende meerdere “dopen”, dat wil zeggen: reinigingsrituelen, en deze “dopen” wezen evenals de ceremonie van de handoplegging vooruit naar de Messias. De eerste doop die in de Bijbel wordt vermeld is de zondvloed. Het water dat het ganse land bedekte is volgens 1 Pet.3:21 een “tegenbeeld van de doop die ons nu redt”. De volgende doop vond plaats tijdens de doortocht van het volk Israël door de Schelfzee. Bij die gelegenheid werden de “vaderen” (de voorouders van het Joodse volk) “allen tot Mozes gedoopt in de wolk en in de zee” (1 Kor.10:1-2). Door de ervaring dat de wolkkolom hen beschermde en de zee hen liet passeren, werden de Israëlieten aan Mozes verbonden. Vanaf dat ogenblik was hij hun leidsman, de middelaar die God hun had gegeven en die hun verlossing schonk. Bij de berg Sinaï werd het volk opnieuw gedoopt. Aan de voet van die berg bouwde Mozes een altaar van twaalf stenen – namens de twaalf stammen van Israël – om brandoffers en vredeoffers te kunnen brengen. “Daarop nam Mozes de helft van het bloed en deed het in bekkens, en de andere helft van het bloed sprengde hij op het altaar. Hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen. Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het verbond dat de Here met u sluit, op grond van al deze woorden” (Exodus 24:6-8) 173

Volgens de Hebreeënschrijver vermengde Mozes het bloed van de offerdieren met water, en gebruikte hij hysop en scharlaken wol om het volk te kunnen besprenkelen (Heb.9:19-20). Later werden er aan Israël wetten gegeven betreffende het “reinigingswater” 225, een “middel tot ontzondiging”. Om dat water te kunnen bereiden moest er buiten de legerplaats een gave, rode koe worden geslacht. Het dier werd verbrand met cederhout, hysop en scharlaken (Numeri 19:1-10). De as werd in een vat gedaan en men goot er “levend water” op (Numeri 19:17). Dat water moest door een rein iemand op voorwerpen of personen worden gesprenkeld die reiniging nodig hadden. Dit sprenkelen vond plaats met takjes van de hysop-plant (Num.19:18). Reinigingswater moest bij meerdere gelegenheden worden toegepast: (a) bij een mens wanneer deze het lijk van een medemens had aangeraakt (Numeri 19:11-13); (b) bij een mens die een graf of menselijke botten had aangeraakt (Numeri 19:16); (c) bij een tent waarin iemand was overleden en bij alle voorwerpen die zich in die tent bevonden (Numeri 19:18). De reiniging die plaatsvond op de derde en de zevende dag na het contact met een overledene had tot gevolg dat de betrokken personen en gebruiksvoorwerpen op de zevende dag weer rein waren (Num.19:19). 225 Letterlijk: “water van nidda”, dat is: water van de scheiding (tussen het reine en het onreine, of tussen de levenden en de doden). 174

In de wet waren er ook voorschriften gegeven voor het wassen van zichzelf. (a) Wie het bed had aangeraakt of op een voorwerp had gezeten van iemand die een vloeiing had moest zijn kleren wassen en zich in water baden (Leviticus 15:5-6). Hetzelfde voorschrift was van toepassing wanneer men de vloeiende persoon had aangeraakt of wanneer men was bespuwd door een persoon die een vloeiing had (Leviticus 15:7-8) (b) Wie van een vloeiing was genezen moest zich in water baden (Leviticus 15:13) (c) Een man die een zaaduitstorting had gehad moest zijn hele lichaam in water baden (Leviticus 15:16). Een vrouw die bij zo’n man had gelegen moest hetzelfde doen (Leviticus 15:18) (d) Wie het bed of de zitplaats aanraakte van een vrouw die menstrueerde of die een blijvende vloeiing had moest zijn kleren wassen en zich in water baden (Leviticus 15:21-22,27). (e) De Israëliet die op de Grote Verzoendag de bok voor Azazel naar de woestijn had gebracht moest zijn kleren wassen en zich in water baden (Leviticus 16:26). Wie de stier en de bok van het zondoffer buiten de legerplaats had gebracht moest hetzelfde doen (Leviticus 16:28) (f) Wie vlees had gegeten van een gestorven of door een roofdier gedood dier, moest zijn kleren wassen en zich in water baden (Leviticus 17:15-16) 175

(g) De priester die de rode koe voor het reinigingswater had geslacht en de man die het kadaver had verbrand moesten hun kleren wassen en hun lichaam in water baden (Numeri 19:7-8) (h) De reine man die een onreine met reinigingswater had besprenkeld moest ook zijn kleren wassen en zich in water baden (Numeri 19:19) Wanneer een melaatse was genezen, moesten er allerlei wassingen worden verricht. Er werden dan twee reine vogels naar de priester gebracht. Het éne dier werd geslacht boven een pot met levend water. De andere vogel werd met cederhout, scharlaken en hysop gedoopt in het bloed van het geslachte dier dat zich met het water had vermengd. De genezen patiënt werd met het mengsel van bloed en water zevenmaal besprenkeld 226, waarna de priester de levende vogel in het open veld liet wegvliegen. De genezen melaatse moest zijn kleren wassen, zijn haar afscheren en zich in water baden, op de dag van de besprenkeling en zeven dagen daarna (Leviticus 14:1-9). Behalve deze wassingen waren er op de achtste dag offers voorgeschreven om de reiniging te voltooien (Leviticus 14:10-32). Voorwerpen die door melaatsheid waren aangetast moesten worden gewassen (Leviticus 13:47-59). Israël kende dus allerlei “dopen”. Deze rituelen hadden “reiniging” ten doel: verwijdering van de smetten van dood, ziekte en zonde. Wie zich gereinigd hadden konden tot God naderen. Bij de door de Hebreeënschrijver genoemde “dopen” gaat het om de ceremoniële reiniging van personen door middel 226 Dit wetsvoorschrift was aanleiding voor de opdracht van de profeet Elisa aan Naäman de Syriër: dat hij zich zeven maal moest baden in de Jordaan (2 Koningen 5:10). Gezien de parallel met Leviticus 14:7 moeten we bij deze wassing eerder aan begieting denken dan aan onderdompeling. De ceremonie met de twee vogels beeldde de dood, de opstanding en de hemelvaart van de Messias uit, de verschijning van het onvergankelijke leven. 176

van begieting of besprenkeling, en bij “handoplegging” om het opleggen van de handen aan een medemens. De schrijver spreekt immers over bekering van dode werken, geloof in God, opstanding en het oordeel van de toekomende eeuw. Die zaken hebben betrekking op personen, niet op voorwerpen of op offerdieren. Handoplegging beeldt uit dat mensen Gods Geest ontvangen. Op vijf plaatsen in de Griekse Schriften wordt er over handoplegging gesproken: tweemaal in het boek Handelingen, tweemaal in de pastorale brieven en éénmaal in de brief aan de Hebreeën. In het boek Handelingen staat: “Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de naam van de Here Jezus. Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest. En toen Simon zag, dat door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven, bood hij hun geld aan…” (Handelingen 8:14-18) Beeld en werkelijkheid vielen in deze geschiedenis samen. Door de handoplegging van de apostelen werd de Geest gegeven. In Paulus’ eerste brief aan Timotheüs vinden we hetzelfde. De apostel spoort zijn leerling aan: “Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profetenwoord geschonken is onder handoplegging van de gezamenlijke oudsten” (1 Timotheüs 4:14) Bij die oudsten was Paulus inbegrepen, want in een latere brief schreef hij: 177

“Om die reden… [het ongeveinsd geloof dat in u woont] herinner ik u eraan de gave Gods aan te wakkeren die door mijn handoplegging in u is” (2 Timotheüs 1:6) “De gave” of “de gave Gods” is een aanduiding van de heilige Geest (vergelijk Handelingen 11:17 met Handelingen 10:45-46). Ook hier legt Paulus verband tussen het symbool (de handoplegging) en de werkelijkheid (het ontvangen van de Geest). De Pentateuch legt dit verband ook. In het boek Numeri staat: “Toen zeide de HERE tot Mozes: Neem u Jozua, de zoon van Nun… en leg hem uw hand op… En Mozes deed, zoals de HERE hem geboden had… hij legde hem zijn handen op en gaf hem zijn bevelen” (Numeri 29:18, 22-23) Het gevolg van deze handoplegging wordt in Deuteronomium beschreven: “Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd” (Deuteronomium 34:9) Samenvattend kunnen we concluderen: 1. Dopen beelden de reiniging uit die zondige mensen nodig hebben om tot God te kunnen naderen; 2. Handoplegging beeldt het ontvangen van de Geest uit die de ware reiniging tot stand brengt. 3. Zowel de dopen als de handopleggingen wezen vooruit naar de Messias. Hij is het die met de Geest doopt en voor zich een volk reinigt. 178

Bepalingen voor het vlees “Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken, daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel” (Hebreeën 9:9-10) In het negende hoofdstuk van de Hebreeënbrief bespreekt de schrijver de voorschriften voor de eredienst onder het “eerste” of “oude” verbond. Vanwege de opstanding en hemelvaart van de Messias, die het hemelse heiligdom is binnengegaan en daar als de ware en blijvende Hogepriester optreedt (8:1-2) is dat verbond “verouderd” en “dicht bij de verdwijning” (8:13). In het aardse heiligdom worden voortdurend offers en slachtoffers gebracht, hoewel die het innerlijk van de offeraars niet kunnen veranderen of vernieuwen 227. De voorschriften van Israël betreffende ceremoniële reinheid hebben betrekking op “spijzen, dranken en verscheidene dopen” 228, het zijn “inzettingen van het vlees, opgelegd tot de tijd van het herstel” 229. De “dopen” waarover de schrijver spreekt zijn de rituele wassingen die het volk Israël moest verrichten om in ceremonieel opzicht rein te kunnen zijn. In Jezus’ tijd hielden de 227 Over de tempeldienst wordt in de tegenwoordige tijd gesproken, aangezien de brief dateert van vóór de val van Jeruzalem in het jaar 70. Op het moment van schrijven werden er nog steeds offers gebracht. 228 De grondtekst gebruikt het woord baptismois, dus “dopen”. De Statenvertaling en ook de vertaling van het NBG heeft dit met “wassingen” weergegeven, de Telosvertaling spreekt over “reinigingen”. 229 Het woordje “en” dat de Statenvertaling in Hebreeën 9:10 voor “rechtvaardigmakingen des vlezes” heeft geplaatst, ontbreekt in de grondtekst. Alle voorschriften uit de wet betreffende reinheid en onreinheid waren “inzettingen van het vlees”. 179

Farizeeën zich strikt aan zulke gebruiken: “En de Farizeeën verzamelden zich bij Hem [d.i. bij Jezus] met sommige van de schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren. En toen zij zagen, dat sommige van zijn discipelen met onreine, dat is ongewassen, handen hun brood aten – want de Farizeeën en al de Joden eten niet zonder eerst een handwassing verricht te hebben, daarmede vasthoudende aan de overlevering der ouden, en van de markt komende eten zij niet dan na zich gereinigd te hebben, en vele andere dingen zijn er, waaraan zij zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld het onderdompelen van bekers en kannen en koperwerk – toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: Waarom wandelen uw discipelen niet naar de overlevering der ouden, maar eten zij met onreine handen hun brood?” (Marcus 7:1-5) Het NBG heeft de uitleg die Marcus aan zijn lezers geeft niet letterlijk weergegeven. In de grondtekst staat voor: “zich gereinigd te hebben” het werkwoord baptisoontai, terwijl voor “onderdompelen” het meervoud van een zelfstandig naamwoord wordt gebruikt, baptismous. De evangelieschrijver schreef “en van de markt komende, eten zij niet dan na te hebben gedoopt, en vele andere dingen zijn er, waaraan zij zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld de dopen van bekers en kannen en koperwerk”. Uit de grondtekst blijkt dat “dopen” een synoniem is van “wassen” en dat dit werkwoord niet betekent dat men zich volledig heeft ondergedompeld. De Joden die niet aten zonder te hebben “gedoopt” (vs.4) hadden alleen maar hun handen gewassen (vs.3). De overlevering betreffende het reinigen van bekers, kannen en koperwerk was waarschijnlijk gebaseerd op het boek Leviticus (zie Lev. 11:32). Over de priesterwijding wordt in het boek Exodus gezegd: “Dit nu is wat gij hun doen zult, om hen te heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden: Neemt één jonge stier, en twee gave 180

rammen, ongezuurd brood en ongezuurde koeken, met olie aangemaakt, en ongezuurde, dunne koeken, met olie bestreken; van fijn tarwemeel zult gij ze maken. Leg ze in een korf en draag ze in de korf naderbij, met de stier en de beide rammen. Ook zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen” (Exodus 29:1-4) Hier vinden we een tweede voorbeeld van de door de Hebreeënschrijver genoemde “dopen”. Om tot God te kunnen naderen moesten kandidaat-priesters met water worden gewassen. Een derde voorbeeld is te vinden in de beschrijving van de wijding van de Levieten: “Aldus zult gij met hen handelen om hen te reinigen: sprenkel op hen ontzondigingswater, daarna moeten zij een scheermes over hun gehele lichaam laten gaan en hun klederen wassen, opdat zij gereinigd worden. Daarna zullen zij een jonge stier nemen met het bijbehorend spijsoffer, fijn meel aangemaakt met olie, en een tweede jonge stier zult gij nemen tot een zondoffer. Vervolgens zult gij de Levieten doen naderen vóór de tent der samenkomst” (Numeri 8:7-9) Levieten werden “besprenkeld met ontzondigingswater”, het water van nidda dat was bereid met de as van de rode koe. Een Israëliet die een vloeiing of een zaaduitstorting had werd onrein. Om weer tot God te kunnen naderen moest zo iemand zich wassen en offers brengen (Leviticus 15). Voor de maaltijd waren er allerlei voorschriften gegeven. Om rein te kunnen zijn moest men zich van het eten van bepaald voedsel en het drinken van bepaalde dranken onthouden (zie Leviticus 10:9, Leviticus 11). Over dergelijke voorschriften merkt de schrijver van de Hebreeën op dat het “bepalingen voor het vlees” waren (eigenlijk 181

staat er: “rechtmakingen van het vlees”). Het Griekse woord monos, dat hij in dit verband gebruikt, betekent “alleen”. Israëls reinheidsvoorschriften betroffen “alleen” het lichaam van een mens. Men kan zich aan zulke regels houden en in ceremonieel opzicht volstrekt rein zijn, terwijl men toch in zijn hart wantrouwig en vijandig ten opzichte van God blijft staan. In zijn onderwijs maakte de Messias onderscheid tussen uiterlijke en innerlijke reinheid. Hij zei: “Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien” (Mattheüs 5:8, vergelijk Psalm 24:4) “Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij reinigt de buitenzijde van de beker en van de schotel, maar van binnen zijt gij vol roof en onmatigheid” (Mattheüs 23:25) “En toen Hij de schare wederom tot zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort allen naar Mij en verstaat wel: Niets, dat van buiten de mens in hem komt, kan hem onrein maken, maar hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat is het wat hem onrein maakt. En toen Hij van de schare thuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem naar de gelijkenis. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten de mens komt, hem niet onrein kan maken, omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij alle spijzen rein. En Hij zeide: Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen: hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein” (Marcus 7:15-23). Jezus hield zijn volksgenoten hetzelfde voor als de schrijver van de brief aan de Hebreeën. De ware reinheid, de reinheid die God 182

het allerbelangrijkst vindt, is de reinheid van het hart. Nauwgezette naleving van de Mozaïsche wetsvoorschriften is waardeloos indien deze niet met innerlijke reinheid gepaard gaat. De Hebreeënschrijver voegde eraan toe, dat de voorschriften uit de wet aangaande ceremoniële reinheid van tijdelijke aard waren. Ze waren Israël “opgelegd tot de tijd van het herstel”, dus niet voor altijd. Dat de wet een “juk” was dat aan Israël was opgelegd maar dat Israël niet kon dragen, had ook de apostel Petrus eens opgemerkt, in een toespraak in Jeruzalem. Petrus verzette zich tegen de denkbeelden van volksgenoten die gelovigen uit de heidenen het ritueel van de besnijdenis wilden opleggen: “Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen [de gelovigen uit de heidenvolken] te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen? Maar door de genade van de Here Jezus geloven wij [Joden] behouden te worden op dezelfde wijze als zij [gelovigen uit de volken]” (Handelingen 15:10-11). Met de “tijd van het herstel” (letterlijk: de tijd van de verbetering, of de “rechtzetting” 230) bedoelde de schrijver: de tijd die was aangebroken toen de Messias in de hemel werd opgenomen en als blijvende Hogepriester de ware tempel binnenging. De “voorschriften zonder kracht en nut” stonden vanaf dat moment op het punt om te verdwijnen (Heb. 7:18-19a, 8:13). Er is “een betere hoop gewekt” (Heb. 7:19b). De Messias is van “een beter verbond borg geworden” (Heb. 7:22). Hij is de “middelaar van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften 230 Zie Handelingen 24:2 waar hetzelfde woord diorthosis voorkomt. Door het beleid van stadhouder Felix waren er “verbeteringen” voor het Joodse volk tot stand gekomen. Een verwante uitdrukking, anorthoo, wordt in Hebreeën 12:12 gebruikt voor het “recht zetten” of “strekken” van uit de kom geschoten ledematen. 183

berust” (Heb. 8:6). Een zondoffer is er niet meer, want de Messias heeft zijn discipelen door het offer van zijn lichaam 231 “eens voor altijd geheiligd” (Heb. 10:10,18). Vandaar, dat de schrijver spreekt van de “tijd van de verbetering”, het tijdperk dat volgde op de verandering van het priesterschap en de daarmee gepaard gaande verandering van wet (Heb. 9:10, vgl. 7:11-12 en Galaten 3:21-26). De “doop der bekering tot vergeving van zonden” die Johannes predikte behoorde tot de “verscheidene dopen” die Israël waren opgelegd. Ook díe doop was een “bepaling van het vlees”, een symbolische handeling die de weg bereidde voor de Messias, maar die geen wedergeboorte of levensvernieuwing tot stand bracht. De werkelijkheid waarnaar het water vooruitwees, de doop met de Geest, kon Johannes nog niet aan zijn discipelen geven. Daarvoor moest men wachten tot “de tijd van het herstel”. We vatten samen: 1. Net zoals het “onmogelijk is, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” (Hebreeën 10:4), zo is het ook onmogelijk dat het doopwater iemand nieuw leven zou schenken. 2. In de tegenwoordige tijd is elke doop met water, elk reinigingsritueel dat niet verder komt dan het lichaam van een mens, een verouderd voorschrift. Er is één doop voor in de plaats gekomen, een wassing die werkelijk effectief is (Efeze 4:5). 3. God heeft ons niet gezonden om (met water) te dopen, maar om het goede nieuws van het evangelie te verkondigen (1 Korinthe 1:17). 231 Dat betekent: zijn hemelvaart, waarbij Hij als een “liefelijke reuk” opsteeg naar God nadat Hij was geslacht aan het kruis. 184

Een reddend tegenbeeld “Want het is beter te lijden, indien de wil van God dit eist, goed doende dan kwaad doende. Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen; Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden. Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus, die aan de rechterhand Gods is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn” (1 Pet.3:17-22) In zijn eerste brief, die is gericht aan messiasbelijdende Joden in het huidige Turkije, spreekt Petrus over een doop 232. De meeste uitleggers veronderstellen, dat de apostel daarmee de waterdoop bedoelt. Gelovigen worden via de doop gered, net zoals het gezin van Noach werd gered “door water heen”. Het water redt alleen indien de doop een uiting is van geloof, een bede tot God, aangezien de doopkandidaat zijn vertrouwen stelt op de opgestane Messias. Gewijd water heeft geen enkele magische kracht, het doopritueel redt alleen wanneer het met geloof gepaard gaat. Hoewel deze opvatting in brede kring wordt aanvaard, is het om een aantal redenen erg onwaarschijnlijk dat met de doop van 1 Petrus 3:21 de waterdoop is bedoeld. 232 1 Pet.1:1-2. In 1 Pet.3:21 ontbreekt het bepaald lidwoord. 185

1. Uit de oorspronkelijke Griekse tekst blijkt, dat de doop waarover Petrus het heeft een “tegenbeeld” is van het water van de zondvloed. Het begin van 1 Pet.3:21 luidt letterlijk: “welks tegenbeeld ook u thans redt: doop”. Het voegwoord “welks” (hoo) is in het Grieks onzijdig en moet daarom terugslaan op het woord “water” (Gr. hudoor) waarmee de vorige zin was geëindigd. Het kan onmogelijk betrekking hebben op de ark, want het woord voor “ark” (kibootos) is in het Grieks vrouwelijk. Uit het feit dat “de doop die ons nu redt” een tegenbeeld (Gr. antitupos) is van het water van de zondvloed blijkt dat de apostel niet aan een doop met water heeft gedacht. Volgens de regels van de typologie kan het tegenbeeld van water niet opnieuw water zijn. In de brief aan de Hebreeën staat: “Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware 233, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen” (Heb.9:24) Het “tegenbeeld” (Gr. antitupos) van de tempel in Jeruzalem is niet een ander door mensen gemaakt gebouw, maar “de hemel zelf”. Het “tegenbeeld” van de zondvloed is dus ook niet het water in een zwembad of een doopvont, maar het “levende water” van Gods Geest dat wordt uitgestort vanuit de hemel. De doop waarover Petrus spreekt is de doop met de Geest. 2. Deze conclusie is met de Schrift in overeenstemming. Paulus schreef niet: “Wie weigert om zich in water te laten dopen, behoort Christus niet toe”. Hij schreef: “Als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” (Rom.8:9). De Here Jezus zei dat een mens “uit Geest moet worden geboren”, om Gods rijk te kunnen binnengaan (Joh.3:3-9). Volgens een 233 De grondtekst schrijft letterlijk: “niet binnengegaan in met handen gemaakte heilige [dingen], tegenbeelden van de ware [Gr. antitupa toon alèthinoon], maar in de hemel zelf” 186

toespraak die Petrus ooit in Jeruzalem heeft gehouden is niet de doop in water het bewijs van iemands redding, maar de doop in Geest. Toen de apostel zich moest verdedigen tegen de beschuldiging dat hij bij onbesnedenen was binnengegaan en zelfs met hen had gegeten 234, merkte hij op: “[Cornelius] heeft ons medegedeeld, hoe hij een engel in zijn huis had zien staan, die tot hem zeide: Zend iemand naar Joppe en nodig Simon uit, die bijgenaamd wordt Petrus; deze zal woorden tot u spreken, waardoor gij en uw gehele huis behouden zult worden. En toen ik begonnen was te spreken, viel de heilige Geest op hen, evenals in het begin ook op ons. En ik herinnerde mij het woord des Heren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden. Indien nu God hun op volkomen gelijke wijze als ons de gave heeft gegeven op het geloof in de Here Jezus Christus, hoe zou ik dan bij machte geweest zijn God tegen te houden? En toen zij dit gehoord hadden, kwamen zij tot rust en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook de heidenen de bekering ten leven geschonken” (Hand.11:12-18) Niet de doop met water maar de doop met de Geest, de door God beloofde gave, was voor de Joden in Jeruzalem het bewijs dat God ook aan de volken bekering ten leven had geschonken en hen wilde redden. 3. Petrus legt uit dat onder het begrip “doop” niet moet worden verstaan: “een afleggen van vlees, van onreinheid” 235. Het is alsof de schrijver opmerkt: “De doop die ik bedoel is geen afleggen van het vlees, geen letterlijk sterven (zoals de doop die Noachs tijdgenoten trof). Het is evenmin een afleggen van onreinheid, 234 Hand.11:2-3. 235 In het Grieks staat er ou sarkos apothesis rhupou, “niet van vlees aflegging van onreinheid”. Deze bijzin kan op uiteenlopende manieren worden opgevat. 187

een reinigingsritueel zoals de ‘dopen’ uit de wet. Het gaat om iets anders, om een geestelijke werkelijkheid”. 4. In het voorafgaande was de Geest meerdere malen genoemd. Christus is “levend gemaakt in de geest”, dat wil zeggen: verheerlijkt en met een onsterfelijke bestaanswijze uit de doden opgewekt (vs.18, vgl. Rom.1:4 en 1 Kor.15:42-50). In de geest heeft Hij ook gepredikt tot de “geesten in de gevangenis”, de ongehoorzame engelen in de Tartaros (vergelijk vs.19 met 2 Pet.2:4, Judas:6 en Gen.6:1-7). Vers 21 komt overeen met vers 18. Zoals Christus “in de Geest“ of “door de Geest” werd levendgemaakt (vs.18),.zo worden wij gered doordat wij de Geest ontvangen. 5. Nadat Petrus heeft verteld wat de doop die ons redt niet is, vertelt hij wat die doop wel is. Het is een “bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”. Het Griekse woord eperooteema, dat met “bede” is vertaald, is afgeleid van de werkwoorden epeerootaoo en erootaoo. Epeerootaoo komt in de evangeliën tien maal voor en betekent “ondervragen” 236. Erootaoo betekent “vragen” en komt 63 maal voor. Meestal gaat het om een “verzoek”: de discipelen vroegen aan Jezus of Hij iets wilde doen, uitleg wilde geven of informatie wilde verschaffen. Het is opmerkelijk, dat de bijbelschrijvers in verband met voorbede verschillende werkwoorden gebruikten. Wanneer mensen een verzoek tot God richtten, dan gebruikten zij het werkwoord aiteoo, dat “smeken” betekent. Maar wanneer 236 Jezus ondervroeg de demonen in de bezetene (Mar.5:9). Hij ondervroeg een blinde aangaande diens gezichtsvermogen (Mar.8:23). Hij ondervroeg zijn discipelen naar hun opvattingen over Hem (Mar.8:27,29)., en de gesprekken die zij hadden gevoerd op de weg naar Kapernaüm (Mar.9:33). De rijke man ondervroeg Jezus aangaande het beërven van het eeuwige leven (Mar. 10:17). Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas ondervroegen hun Meester aangaande de verwoesting van Jeruzalem (Mar.13:3). Kajafas, Pilatus en Herodes ondervroegen Jezus toen Hij als gevangene vóór hen werd geleid (Mar.14:61, Mar.15:4, Luk.23:9). 188

Gods Zoon zich richtte tot zijn Vader, dan gebruikten zij erootaoo 237. Ze drukten daarmee uit, dat de Zoon op vertrouwelijke voet met zijn Vader kon omgaan, terwijl gelovigen zich richtten tot de Eeuwige die ver boven hen was verheven. In hun verklaring van 1 Pet.3:21 veronderstellen de meeste uitleggers, dat de doop waarover Petrus spreekt een verzoek is van de dopeling aan God. Een moeilijkheid van deze uitleg is, dat het “goede geweten” van een mens dan moet voorafgaan aan de doop die hem redt, terwijl de doop volgens de brief aan de Hebreeën juist een goed geweten tot gevolg heeft (zie b.v. Heb.10:22). Naar mijn mening is het uitgangspunt van zulke bijbelverklaarders daarom onjuist. De doop die ons redt is geen vraag die wij aan God stellen, maar een verzoek van de opgestane Messias aan zijn Vader. Kort vóór de kruisiging heeft Jezus immers aan zijn discipelen beloofd: “Ik zal de Vader vragen [Gr. erootaoo] en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Die met u zal zijn tot in eeuwigheid: de Geest van de waarheid, die de wereld niet kan ontvangen” (Johannes 14:16) De gave van de Trooster is de doop die ons redt. Voor “vragen” gebruikte de Here in Joh.14:16 hetzelfde werkwoord, waarvan het zelfstandig naamwoord “bede” in 1 Pet.3:21 is afgeleid. 6. In Noachs tijd opende God de sluizen van de hemel en stortte water op de aarde uit. Door die doop werd de hele mensheid – op acht uitzonderingen na – verzwolgen. De aarde werd van zondaars gereinigd door het zondige “vlees” te verdelgen. Na de opstanding en de hemelvaart van Christus heeft God de hemel opnieuw geopend en zijn Geest op aarde uitgestort. Door die doop worden 237 Zie Johannes 14:16, 16:26, 17:9, 17:15, 17:20. 189

zondige mensen gered. Het type is een duistere schaduw, het antitype een heerlijke werkelijkheid. 7. Gelovige Israëlieten verwachtten op grond van de Tenach dat de heilige Geest op hen zou worden uitgestort en dat zij zouden worden verlost van hun onreinheden 238. Werkelijkheid werd dit zodra de Messias was opgestaan uit de doden, had plaatsgenomen aan Gods rechterhand en de naam boven alle naam had ontvangen 239. De Geest was de gave waarnaar elke vrome Jood uitzag. Door die doop worden Joden en niet-Joden behouden. Paulus schreef aan zijn leerling Titus: “... vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende. Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland, God, verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zonden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland...” (Titus 3:3-6) De doop die redt, het bad der wedergeboorte, is de uitstorting van de heilige Geest. Petrus’ betoog komt op het volgende neer: “Wanneer jullie moeten lijden omdat God dat heeft bepaald dan is het beter om te lijden vanwege goede daden dan vanwege verkeerde (vs.17). Klaag niet dat je lijden onverdiend is. De Messias had immers ook niets verkeerds gedaan en moest tóch lijden. Hij, de Rechtvaardige, stierf voor onrechtvaardigen, om hun band met God te herstellen. Omdat jullie op Hem vertrouwen, word je door lijden getroffen, maar verlies de moed 238 Ezech.36:24-29. 239 Vgl. Joh.7:39 en Hand.2:33. 190

niet. Hij is jullie voorgegaan en zal je opwekken, even zeker als Hijzelf uit de doden is opgestaan. De Messias werd als een onschuldige ter dood gebracht 240, een lot dat jullie ook kan treffen. Aan zijn vergankelijke bestaan kwam een einde, maar Hij werd door God opgewekt in de onvergankelijke, hemelse sfeer 241. Dat zal met jullie ook gebeuren. Wees niet bang voor mensen, want die kunnen wel een vroegtijdig einde maken aan je aardse bestaan, maar je niet je heerlijke toekomst afnemen (vs.18). Toen de Messias met een geestelijk lichaam was opgestaan uit de doden, is hij naar de ergste boosdoeners in de geestelijke wereld toegegaan – engelen die in Noachs tijd ‘ongehoorzaam waren, hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, en door God voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid bewaard worden gehouden’ 242. Zelfs die ‘geesten in de gevangenis’ hebben het gezag van de Messias moeten erkennen. Wat voor machten jullie nú ook nog mogen bedreigen, de Messias is beslist hun meerdere (vs.19). In Noachs tijd zijn die wezens uit de geestelijke wereld tegen God in opstand gekomen en hebben de mensheid tot groot kwaad aangezet 243, hoewel de Schepper het oordeel van de zondvloed nog geruime tijd heeft uitgesteld 244. In dat tijdperk werd de ark in gereedheid gebracht, waarin uiteindelijk slechts acht mensen de vloed overleefden. Verbaas je er dus niet over, dat er ook nu maar een klein deel van Israël tot geloof is gekomen. Net zoals God in zijn lankmoedigheid de zondvloed nog geruime tijd heeft uitgesteld, zo heeft Hij ook nu nog geduld met de volksgenoten die jullie vervolgen (vs.20). 240 “Hij werd gedood naar het vlees”, 1 Pet.3:18. 241 Dit is wat “maar levend gemaakt naar de geest” betekent, 1 Pet.3:18. 242 Vergelijk 1 Pet.3:19 met Judas:6. 243 Gen.6:1-5. 244 Gen.6:3. 191

Noach en zijn gezin werden gered in de ark, door water heen. Nu redt jullie een tegenbeeld van dat water, een doop – niet een wassing van het lichaam of een afleggen daarvan, maar een doop met de Geest die God op verzoek van de opgestane Messias aan gelovigen schenkt (vs.21). Door die doop worden jullie aan de Opgestane verbonden en ontvangen jullie kracht om Hem trouw te blijven. De Messias is naar de hemel gegaan en zit daar aan Gods rechterhand. Alle hemelwezens uit de onzichtbare wereld – engelen en machten en krachten – zijn Hem onderworpen. Laat je door hen dus geen angst inboezemen. De levendmaking die Gods Gezalfde ten deel is gevallen, zal uiteindelijk ook jullie deel zijn”. 192

Nawoord Volgens de Bijbel doopte Johannes met water, maar doopt de Messias met heilige geest. De doop van Johannes was een symbolische handeling die vooruitwees naar de échte doop die de Heer vanuit de hemel zou voltrekken. De doop van Christus reinigt niet de buitenkant maar het innerlijk van de mens, en verbindt elke gedoopte aan de opgestane Heer. De Geest die de Messias schenkt is de “geest van de zoonsstelling” (Gr. huiothesia, Rom.8:15). Wie deze Geest ontvangen, worden door God als zijn volwassen kinderen aangenomen en gaan God aanroepen als Vader. Predikers die gelovigen oproepen om zich in water te laten dopen of zich te laten herdopen, ijveren voor een schaduwachtige inzetting en menen “in het vlees volmaakt te kunnen worden”. Zulke mensen leggen de gemeente van Christus opnieuw een wet op. 193

Om verder te lezen 1. Allen, S. Baptism. London: Berean Publishing Trust 1995 [reprint of the 1989 revised edition] Volgens Stuart Allen is er nu maar één doop, waarbij Gods Geest een eenheid smeedt tussen Hoofd (de opgestane Messias) en lichaam (de gemeente). Gelovigen zijn vanwege deze doop met Christus gestorven, begraven, opgewekt en geplaatst in de hemelse gewesten. De schaduw van de waterdoop heeft afgedaan. 2. Andel, J.van. Johannes’ Evangelie aan de Gemeente toegelicht. Leiden: D.Donner, 1900. Dominee Van Andel besefte dat Jezus – in tegenstelling tot zijn voorloper Johannes en zijn eigen discipelen - niet (met water) doopte omdat Hij als de Messias zou gaan dopen met heilige Geest. 3. Anderson, R. Christian Baptism and Baptismal Regeneration. Appendix I, in: “The Buddha of Christendom. A Book for the Present Crisis”. Decatur, MI: Invictus, 1999, p.147-157 [or.ed. 1899]. Sir Robert Anderson stelt in dit boek dat niet de kerk maar de Schrift gezag heeft. Voor de Schrift moet de traditie wijken. In een Appendix keert hij zich tegen de opvatting dat de waterdoop de wedergeboorte zou bewerkstelligen en tegen een magische opvatting van de “sacramenten”. 4. Armstrong, G.D. The Doctrine of Baptisms. Scriptural Examination of the Questions Respecting: 1) The Translation of Baptizo, II) The Mode of Baptism, III) The Subject of Baptism. New York: Charles Scribner, 1857. In de negentiende eeuw woedde er in Amerika een felle strijd rond de kwestie of het werkwoord “baptizoo” uit de grondtekst van het Nieuwe Testament moest worden getranscribeerd (dus 195

in het Engels moest worden weergegeven als “baptize”), of moest worden vertaald als “onderdompelen”. George Armstrong toont aan dat de vertaling “onderdompelen” niet consequent kan worden volgehouden. De Schrift spreekt veel vaker over besprenkeling of begieting dan over onderdompeling. 5. Baird, S.J. The Great Baptizer. A Bible History of Baptism. Philadelphia, James H.Baird, 1882. Samuel Baird laat zien dat Israël op grond van Gods wet vertrouwd was met verschillende vormen van “doop”, hoe de lijnen lopen tussen het “oude” en “nieuwe testament” en hoe de dopen uit de wet vooruitwezen naar Christus, de Doper met de heilige Geest. Helaas gebruikt hij ook onbijbelse uitdrukkingen zoals de term “verbond der genade”. Baird brengt terecht naar voren dat Petrus (in 1 Pet.3:21) niet spreekt over een doop met water maar over de doop met de Geest. 6. Baker, C.F. Real Baptism. Religious Ritual or Spiritual Reality? Grand Rapids, MI: Grace Publications, 1994 [3d edition] Charles Baker betoogt dat de waterdoop een schaduw is en de Geestesdoop de werkelijkheid waarnaar de schaduw verwijst. 7. Barclay, R. Concerning Baptism. Proposition XII, in: “An Apology for the True Christian Divinity, as the same is held forth and preached by the people called in scorn Quakers”. New York: Benjamin C.Stanton, 1831, p.409-445. Quakers menen dat de waterdoop een voorbereidend werk was van Christus’ voorloper Johannes, terwijl de Messias nu doopt met heilige Geest. Omdat de werkelijkheid is gekomen, is de schaduw niet langer vereist. 8. Barth, K. Die Taufe als Begründung des christlichen Lebens. [Kirchliche Dogmatik, vierter Teil, Fragment]. Zürich: EVZVerlag, 1967. 196

Karl Barth keerde zich tegen de kinderdoop en brak een lans voor de doop op belijdenis, omdat die volgens hem meer in overeenstemming was met de Bijbel. Jammer genoeg neemt de waterdoop in zijn boek een véél grotere plaats in dan de Geestesdoop. In de Bijbel is het omgekeerde het geval ! 9. Bates, E. Of Baptism. Chapter XI in: “The Doctrines of Friends, or the Principles of the Christian Religion as held by the Society of Friends, commonly called Quakers”. London: Edmund Fry and Son, 1835, pp.170-183. Een heldere samenvatting van het standpunt van de Quakers ten aanzien van de doop (zie ook literatuurverwijzing no.5). 10. Beckwith, J.H. Immersion not Baptism. Boston: John P. Jewett & Co., 1858. John Beckwith laat zien dat de Schriften in verband met de doop spreken over begieting en besprenkeling, maar niet over onderdompeling. 11. Beecham, R. One Baptism. Shadows and Substance. Document op GrowthInGod.org.uk London, 1994. Robert Beecham laat zien dat de verschillende dopen uit Gods wet (met water, met olie en met bloed) vooruitwezen naar de ene wáre doop: de doop met de Geest die de Messias zou voltrekken. 12. Beecher, E. Baptism, with Reference to Its Import and Modes. New York: John Wiley, 1849. Edward Beecher verzette zich tegen de opvatting dat baptizoo “onderdompelen” zou betekenen en noemdet bijbelvertalingen die het Griekse woord zó weergeven “sectarisch”. Beecher ijverde voor afschaffing van de slavernij, hij was een broer van Harriet Beecher Stowe, schrijfster van de “Negerhut van Oom Tom”. 13. Brouwer, A.M. De kerkorganisatie der eerste eeuw en wij. Baarn: Bosch en Keuning, z.j. [ca.1937] 197

Professor Brouwer keerde zich tegen de opvatting dat het water van de doop of brood en wijn van het avondmaal een heilzame invloed zouden uitoefenen op hen die aan deze kerkelijke plechtigheden deelnemen. Doop en avondmaal zijn geen “sacramenten”. Zonder geloof in de opgestane Here zijn ze krachteloos (pag.125-130). 14. Bultema, H. The Bible and Baptism. Grand Rapids, MI: Grace Publications, 2000 [1st edition 1955]. Volgens dominee Bultema moeten we de "leer der dopen" [van meerdere, onderling verschillende reinigingsrituelen, Heb.6:2] achter ons laten om te komen tot de "éne doop" (Efe.4:5, Kol.2:12, Rom.6:3-4) die ons verbindt aan Christus. Vrijwel alle bijbelteksten over de doop worden in dit boek aan de orde gesteld. 15. Bush, G.C. Bible Baptism Never Immersion. Philadelphia: J.B. Rothers Printing Co., 1888 George Bush betoogt dat de Schrift onder dopen begieten en besprenkelen verstaat. Hij weerlegt de gangbare argumenten voor onderdompeling, heeft oog voor de verschillende voorzetsels die in verband met “dopen” worden gebruikt, en beschouwt de ene doop uit Efe.4 als de Geestesdoop. 16. Carlson, P.N. One Baptism? Yes, only One! (Ephesians 4:5). Tucson, AZ: Berean Committee for an Open Bible, 1990. [Booklet with a later published Supplement] Norman Carlson betoogt in deze brochure dat de doop (liever gezegd: de dopen) met water Israël waren opgelegd en niet van toepassing zijn voor gelovigen uit de volken in de tegenwoordige bedeling. Voor de gelovigen van vandaag is er maar één doop: de doop in de Geest die hen voegt bij het lichaam van Christus. 17. Challen, J. Baptism in Spirit and in Fire. Philadelphia: James Challen & Son, 1859. 198

James Challen beweert (m.i. onterecht) dat het woord “dopen” onderdompelen betekent, en dat de uitdrukking “dopen met de heilige Geest en met vuur” betrekking heeft op het ontvangen van Gods Geest door het gelovige deel van Israël en de komst van het oordeel voor de overige Israëlieten. 18. Cullmann, O. Die Tauflehre des Neuen Testaments. Erwachsenen- und Kindertaufe. Zürich: Zwingli-Verlag, 1948. Oscar Cullmann was een voorstander van de kinderdoop. Hij keerde zich tegen Karl Barth die meende dat de volwassenendoop, of doop op belijdenis, bijbelser is dan de kinderdoop. Maar Cullmanns beschouwing over de doop van Christus door zijn voorganger Johannes is verhelderend. 19. Dale, J.W. Classic Baptism. An Inquiry into the Meaning of the Word Baptizo as Determined by the Usage of Classical Greek Writers. Boston: Draper & Halliday, 1867. Dr. Dale betoogt dat het Griekse woord baptizoo niet altijd “onderdompelen” betekent. Van iets dat de aard, de staat of de toestand van een persoon of een voorwerp grondig verandert kan worden gezegd dat het die persoon of dat voorwerp heeft gedoopt. 20. Dale, J.W. An Inquiry into the Usage of Baptism and the Nature of Johannic Baptism as Exhibited in the Holy Scriptures. Philadelphia: Presbyterian Board of Publications, 1871. Dr. Dale besefte dat de belangrijkste doop de verandering van het innerlijk van een mens is door Gods Geest. De waterdoop beeldt die verandering uit maar is daarvan slechts een schaduw. Volgens Dale bevat de échte doop “net zoveel water als de kraters op de maan”. 21. Dell, W. The Doctrine of Baptisms Reduced from Its Ancient and Modern Corruptions, and Restored to Its Primitive Soundness and Integrity. New York: Mahlon Day, 1837 [original edition: London, 1652] 199

William Dell, een zeventiende eeuwse Engelsman, maakt in deze brochure onderscheid tussen de doop van Johannes (in water) en de doop van de Messias (in Geest). Hoewel Dell geen Quaker was, is zijn brochure dikwijls herdrukt door de Society of Friends. 22. Dunn, J.D.G. Baptism in the Holy Spirit. A Re-examination of the New Testament Teaching on the Gift of the Spirit in relation to Pentecostalism Today. London: SCM Press, 1970 [5th impression 1979] James Dunn benadrukt dat een mens niet door zich in water te laten dopen maar door de Geest te ontvangen een christen wordt. Dunn is lector Nieuwe Testament aan de universiteit van Nottingham in Engeland. 23. Flemington, W.F. The New Testament Doctrine of Baptism. London: S.P.C.K., 1964. Flemington was lector aan de universiteit van Cambridge en behoorde tot de “high church”. Wat de Schrift verbindt aan het ontvangen van Gods Geest schreef hij toe aan het water van de doop. 24. Forster, J. People Called Quakers Defended and the Baptists Confuted. London: T.Sowle Raylton & Luke Hinde, 1740 Een weerwoord van de Quakers tegen brochures van de Baptisten waarin Quakers werden afgeschilderd als een onbijbelse secte. 25. France, R.T. Exegesis in Practice: Two Examples. In: I.Howard Marshall (editor), “New Testament Interpretation. Essays on Principles and Methods”, Exeter: Paternoster Press, 1979, pp.252-281. Dick France geeft een nauwgezette en verhelderende verklaring van 1 Pet.3:21. 200

26. Funck, H. Ein Spiegel der Taufe, mit Geist, mit Wasser und mit Blut. Lancaster, PA: Johann Bär’s Söhnen, 1861 Heinrich Funck geeft in dit tractaat een goed overzicht van de bijbelse gegevens betreffende de doop, maar hij meent dat water en Geest ook op de dag van vandaag nog steeds bijeen horen. 27. Hall, J.H. The Word Baptizo Defined and the Mode of Baptism Proved from the Scriptures. Albany: Weare C.Little, 1840. Hall betoogt dat baptizoo onmogelijk onderdompelen kan betekenen omdat de Hebreeuwse Bijbel in verband met ceremoniële en geestelijke reiniging spreekt over begieting en besprenkeling. Hij verdedigt de kinderdoop, maar stelt vast dat de doop met de Geest iemand tot een christen maakt. 28. Houston, M.H. How was Jesus Baptized? Richmond: Whittet & Shepperson, 1881. Op grond van het Oude Testament meent dominee Houston, dat Jezus niet in de Jordaan werd ondergedompeld, maar door Johannes met ” levend water” werd besprenkeld. 29. Keathley, H. One Baptism in Ephesians 4:5. Richardson, TX: Biblical Studies Press, 1997. Hampton Keathley weerlegt de opvatting, dat Paulus in Efeze 4:5 zou spreken over de waterdoop. Hij toont aan dat de apostel in dit vers spreekt over de doop met de Geest. 30. Knoch, A.E. On Baptism, or From Infancy to Maturity in Christ. Los Angeles, CA: Concordant Publishing Concern, z.j. [oorspronkelijk gepubliceerd in het tijdschrift Things to Come, jaargang 1907]. Adolph Ernst Knoch, de maker van de concordante vertaling, laat aan de hand van de oorspronkelijke Griekse tekst van het Nieuwe Testament zien wat de betekenis van de woorden doop en dopen is. Volgens hem is de waterdoop een schaduw uit het 201

tijdperk van de wet en de Geestesdoop de werkelijkheid in de tegenwoordige bedeling. 31. Kroon, J. Wedergeboorte door Geestesdoop. ’s Gravenhage: L.R.V.-Blommendaal, 1970. Johannes Kroon toont op grond van vele bijbelteksten aan dat een mens wordt wedergeboren wanneer hij (of zij) de heilige Geest ontvangt. In de charismatische theologie worden wedergeboorte en Geestesdoop ten onrechte van elkaar gescheiden. . 32. Lewis E. Essay on Baptism. Showing that the Baptism of the Spirit, and Not with Water, is the True Christian Baptism. Philadelphia: Uriah Hunt; 1839. De titel van dit boek is een goede samenvatting van de inhoud. Enoch Lewis behoorde tot de Society of Friends (Quakers). 33. Lewis E. Observations on Baptism, being a reply to a letter on that subject. Philadelphia: Joseph Rakestraw, 1842. Lewis geeft antwoord op een open brief die tegenstanders van de Quakers hadden gericht aan de Society of Friends, en waarin deze werden aangevallen vanwege hun doopopvatting. 34. Luginbill, R.D. “The Baptism which Now Saves You”: 1st Peter 3:21. University of Louisville, KY, Department of Classical and Modern Languages (2004, document posted at ichthys.com) Bob Luginbill stelt dat Petrus in zijn eerste brief niet spreekt over de waterdoop maar over de doop met de heilige Geest. 35. Lynn, John A: What is True Baptism? Truth or Tradition, Spirit & Truth Fellowship International, Indianapolis, IN, no date. John Lynn betoogt dat Gods grote doel, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament, de innerlijke reiniging van het schepsel 202

betreft. De ware doop is de vernieuwing van iemands bestaan door Gods Geest. 36. Moon, J.H. Why Friends (Quakers) Do Not Baptize with Water. Philadelphia: The Leeds and Biddle Co., 1909. Een vlot en helder geschreven boekje waarin het standpunt van de Quakers ten aanzien van de doop aan de hand van een reeks bijbelteksten wordt uiteengezet (zie ook de literatuurverwijzingen 5 en 8). 37. Noordzij, C. De doop van Jezus. Eigen uitgave, Rozenlaan 7, Ermelo, 1995. Cees Noordzij heeft een reeks brochures geschreven die belangstellenden op verzoek gratis wordt toegezonden. De brochure over de doop van de Here Jezus is bijzonder lezenswaardig, mede vanwege de milde toon. 38. Noordzij, C. In Christus Jezus gedoopt. Eigen uitgave, Rozenlaan 7, Ermelo, 1997 [tweede herziene druk, 1e druk 1994] Ook deze brochure van dhr. Noordzij is lezenswaardig. Hij toont aan dat dopen in een persoon iets anders is dan dopen in water, en roept zijn lezers op om niet in het lagere te blijven steken, maar te groeien in de richting die God in zijn woord heeft aangegeven. 39. Patrick, W.S. The True Believer: Complete in Christ. Chicago: Berean Bible Society, 1963. Wie gelooft heeft “de volheid verkregen in Christus” (Kolossenzen 2:10). Geen enkel godsdienstig ritueel kan daaraan ook maar iets toevoegen. 40. Pauptit, G.J. Wat is de ene doop? Amsterdam: Uit de Schriften [ca. 1950] Pauptit toetst de doopopvatting van allerlei kerkgenootschappen aan de Schrift. Ook hij stelt zich op het standpunt dat God de waterdoop niet voor het huidige tijdperk 203

heeft ingesteld. Er is nu slechts één doop en die is geen “werk van mensenhanden aan het vlees”, maar een geestelijke werkelijkheid. 41. Schutz, V.A. Water Baptism: Its History, Importance and Cessation. Grand Rapids, MI: Grace Publications, 1978 Deze brochure is te beschouwen als een samenvatting van het boek van Bultema (no.14 in bovenstaande lijst). Schutz geeft de opvattingen van de “Grace Gospel Movement” aangaande de doop weer. 42. Scott, J. The Baptism of Christ. A Gospel Ordinance being altogether inward and spiritual: not, like John’s, into water; but, according to the real Nature of the Gospel, into the very Name, Life and Power of the Father, and of the Son, and of the Holy Ghost. Shewing that the Apostle’s Use of Water Baptism was by no means as an Ordinance of Christ, but as the Baptism of John; and that all who are baptized into Christ, have put on Christ, not only professionally, but substantially – that is, have put Him on as the whole Armour of Light, and walk in Him in Newness of Life. Providence, RI: J.Carter, 1793. De ondertitel van dit boek geeft een goede samenvatting van de inhoud. Een verfrissende verhandeling, hoewel de tekst meer dan tweehonderd jaar oud is! Job Scott was een rondreizend prediker die behoorde tot de Quakers en op jonge leeftijd is gestorven aan de pokken. 43. Sellers, O.Q. De Heerlijkheid van de ene Doop. [vertaald door G.J.Pauptit]. Amsterdam: Uit de Schriften [ca. 1938] Een beknopte beschouwing over de doop die in vele opzichten overeenkomt met het latere boek van G.J.Pauptit (no.40 in bovenstaande lijst). Pauptits boek is echter veel grondiger en uitgebreider. 44. Stam, C.A. Baptism and the Bible. Chicago: Berean Bible Society, 1981. 204

Cornelius Stam (President van de Berean Bible Society) geeft een overzicht van de opvattingen van dit genootschap over de doop. Er is veel overeenkomst met de boeken van Bultema en Schutz (zie boven). 45. Stedman, R.C. The True Baptism of the Spirit. Palo Alto, CA: Discovery Publishing, 1995 [1st ed. 1976] Een preek van een bekende voorganger uit Californië over Romeinen 6. Bemoedigend en vertroostend voor christenen die gebukt gaan onder het feit dat ze niet of moeilijk met een bepaalde zonde kunnen breken. 46. Ströter, E.F. Tauffreiheit oder Taufbefehl? Bremen: Verlag des Traktathauses, 1919 Volgens professor Ströter mogen christenen zich in de tegenwoordige tijd (in water) laten dopen, maar ze zijn daartoe niet verplicht, want het goede nieuws dat Paulus aan de volken moest verkondigen bevat geen doopbevel, in tegenstelling tot het goede nieuws van de twaalven, dat primair voor Israël en slechts in tweede instantie voor de volken is bestemd. 47. Thorn, W. Modern Immersion not Scripture Baptism. London: Holdsworth and Ball, 1831 William Thorn was de voorganger van een onafhankelijke gemeente in Engeland. Zijn boek is een bijzonder uitgebreid en gedegen onderzoek van alle bijbelteksten waarin over “doop” of “dopen” wordt gesproken, met name met betrekking tot de doopvorm. 48. Unger, M.F. The Baptism and Gifts of the Holy Spirit. Chicago: Moody Press, 1974. Merrill Unger zag in, dat de woorden “doop” en “dopen” in Paulus’ brieven meestal niet betrekking hebben op water maar op Geest. 205

49. Williams, W.G. Baptism. A Discussion of the Words “Buried with Christ in Baptism”. Cincinnati: Jennings & Pye 1901 William Williams, hoogleraar in de Griekse taal en letterkunde, laat in dit boekje zien dat de uitdrukking “met Hem begraven in de doop” niet wijst op onderdompeling in water. 50. Wilson, N. The Bible and Baptism. A Bible Study. Manhattan, KS: Christ the Redeemer Church. In dit document geeft Nathan Wilson een beknopt overzicht van de bijbelse gegevens aangaande “doop” en “dopen”. Volgens hem is niet de doopvorm belangrijk maar de hartsgezindheid van de dopeling. 206

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150
  151. 151
  152. 152
  153. 153
  154. 154
  155. 155
  156. 156
  157. 157
  158. 158
  159. 159
  160. 160
  161. 161
  162. 162
  163. 163
  164. 164
  165. 165
  166. 166
  167. 167
  168. 168
  169. 169
  170. 170
  171. 171
  172. 172
  173. 173
  174. 174
  175. 175
  176. 176
  177. 177
  178. 178
  179. 179
  180. 180
  181. 181
  182. 182
Home


You need flash player to view this online publication