80

4. Hij was werkzaam aan het hof van “Kandake, de koningin van de Ethiopiërs”. Blijkbaar was er in het toenmalige Ethiopië geen koning, maar een koningin. Het woord Kandake kan een eigennaam zijn geweest, maar ook een titel, zoals het Egyptische woord ‘farao’ de titel was van de heersende koning 145. 5. Hij was Kandake’s “opperschatbewaarder”. De Griekse tekst van Handelingen 8:27 zegt letterlijk dat hij “over haar hele schat” of “over iedere schat van haar” was. Hij had zeggenschap over alle inkomsten en uitgaven van het hof, en was een soort minister van financiën. 6. Blijkbaar was deze man een “vereerder van God”. Hij had ontzag voor de God van Israël en verlangde ernaar om Hem te kennen en te dienen. Want hij was volgens Lukas niet naar Jeruzalem gereisd vanwege een handelsmissie of een politiek overleg, maar “om te aanbidden”. Nu ging hij weer naar huis. Vanuit Jeruzalem was hij op weg naar de Gazastrook om via de kustweg langs de Middellandse Zee naar het zuiden te gaan en via Egypte naar Ethiopië te reizen. 7. Hij “las, in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja”. Uit het vervolg van het verhaal blijkt, dat hij hardop las, want Filippus kon horen bij welke passage hij was aangekomen. Blijkbaar had hij zich in Jeruzalem een boekrol aangeschaft. Zo’n rol was kostbaar, maar een rijksgrote kon zich zo’n uitgave natuurlijk wel veroorloven. De rol was vemoedelijk in het Grieks geschreven en niet in het Hebreeuws, want de man las Jesaja 53 in de versie van de Septuagint. 145 Volgens geschiedschrijvers uit de Oudheid werd de koning van Ethiopië beschouwd als een zoon van de zon. Hij was zó hoog verheven, dat hij zich onmogelijk met aardse zaken kon bezighouden. Het praktische bestuur over het koninkrijk werd uitgeoefend door de koningin-moeder, die Kandake werd genoemd (F.F.Bruce, Commentary on the Book of Acts, Grand Rapids 1980, p.186). 93

81 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication