81

Op dat moment kreeg Filippus een tweede opdracht, ditmaal niet van een engel, maar van de in hem wonende heilige Geest: “Treed toe”, dat wil zeggen: “Ga erheen” en “voeg je bij deze wagen”. Ook dát was een vreemde opdracht. Een schatrijk iemand zou beslist niet bereid zijn om een wildvreemde schooier die langs de weg stond dichtbij te laten komen. Hij zou zo’n vreemdeling door zijn dienaren op afstand laten houden. Filippus aarzelde toch geen moment, maar rende naar de wagen toe. Toen hij dichtbij kwam, kon hij horen wat de “rijksgrote” aan het lezen was. Het was de passage uit Jesaja 53 over de “lijdende Knecht”. “Begrijpt u wat u leest?” vroeg Filippus, en de lezer gaf op die vraag direct antwoord. “Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst”? Het werkwoord hodegeoo betekent: “de weg wijzen”, maar kan in figuurlijke zin ook “onderwijzen” betekenen. Gezien het tekstverband is dit antwoord dubbelzinnig, want “de weg” (Gr. hodos) was een scheldnaam die de Joodse leiders gebruikten voor het messiasbelijdende Jodendom dat zij beschouwden als een secte (Hand.24:14). Voor wie ontkent dat Jezus de lijdende Knecht is, blijft de bijbelse profetie een gesloten en verzegeld boek (vgl. Jes.29:10-14). Uit een oprecht verlangen om Jesaja’s boodschap te mogen verstaan zei de schatrijke reiziger: “Stap in en kom naast me zitten”. Wat hij had gelezen, was Jesaja 53:7-8. “Ik begrijp dit gedeelte niet”, zei de eunuch. “Spreekt de profeet hier over zichzelf, of heeft hij het over iemand anders?” Dat gaf Filippus de gelegenheid om uit te leggen dat Jesaja in zijn boekrol spreekt over de Messias, over het lijden dat over Hem zou komen en over de heerlijkheid daarna (vgl. 1 Petr.1:11). Filippus deed ongetwijfeld verslag van wat er in de afgelopen tijd in Judéa was gebeurd. Hoe Johannes de doper had gepredikt in de woestijn en Jesaja 40:3 had vervuld, hoe hij Israël had gewezen op de Messias en wie ernaar verlangden om van hun zonden te 94

82 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication