149

Uit de Hebreeuwse Bijbel blijkt, dat Israël niet haar vertrouwen moet stellen op “dode werken”, dat wil zeggen: op eigen inspanningen 222, maar op God. De geschiedenis van de aartsvaders geeft daarvan talrijke voorbeelden: Abraham wilde Eliëzer tot zijn erfgenaam benoemen of via Hagar nageslacht krijgen, maar hij moest leren vertrouwen op Gods belofte. Jakob meende door eigen sluwheid het eerstgeboorterecht te kunnen verwerven, maar ondervond “aan den lijve” dat alleen Gód hem de zegen kon schenken. Toen het volk Israël na een veertigjarige woestijnreis eindelijk in Kanaän was aangekomen moest het zich eerst weerloos maken door alle strijdbare mannen te gaan besnijden. Niet door eigen kracht of door geweld, maar door Góds macht zouden zij het land beërven. “Bekering van dode werken en geloof in God” is een hoofdlijn in het Oude Testament. Het is basisonderwijs aangaande de Messias. De Hebreeuwse Schriften spreken ook over “opstanding der doden en een eeuwig oordeel”. De beloften die aan de vaderen zijn gegeven kunnen alleen maar in vervulling gaan doordat die vaderen eens zullen opstaan en zullen verrijzen wanneer de toekomstige eeuw aanbreekt. In verband met die eeuw zal er een “oordeel” plaatsvinden. Er zal scheiding 223 worden gemaakt tussen “rechtvaardigen” en “onrechtvaardigen”. Wie op God vertrouwen (en daardoor rechtvaardigen zijn) zullen het leven van de toekomende eeuw ontvangen, wie het van hun eigen werken verwachten ontvangen dat leven niet 224. 2e naamval en houden gezien de zinsbouw verband met het woord “leer”. 222 Vgl. Heb.9:14 en 13:9, zie ook Rom.9:30-10:4. Menselijke werken zijn “dood” omdat ze tekort schieten en niets opleveren dat blijvende waarde heeft. 223 Gr. krima. 224 Dan.12:2, vgl. Joh.6:28-29. 172

150 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication