150

Als schakel tussen het fundament (bekering van dode werken en geloof in God) en het eindresultaat (opstanding der doden en een eeuwig oordeel) vermeldt de Hebreeënschrijver “dopen en oplegging der handen”. Het woord “dopen” is in de oorspronkelijke tekst geen werkwoord maar de meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord. Israël kende meerdere “dopen”, dat wil zeggen: reinigingsrituelen, en deze “dopen” wezen evenals de ceremonie van de handoplegging vooruit naar de Messias. De eerste doop die in de Bijbel wordt vermeld is de zondvloed. Het water dat het ganse land bedekte is volgens 1 Pet.3:21 een “tegenbeeld van de doop die ons nu redt”. De volgende doop vond plaats tijdens de doortocht van het volk Israël door de Schelfzee. Bij die gelegenheid werden de “vaderen” (de voorouders van het Joodse volk) “allen tot Mozes gedoopt in de wolk en in de zee” (1 Kor.10:1-2). Door de ervaring dat de wolkkolom hen beschermde en de zee hen liet passeren, werden de Israëlieten aan Mozes verbonden. Vanaf dat ogenblik was hij hun leidsman, de middelaar die God hun had gegeven en die hun verlossing schonk. Bij de berg Sinaï werd het volk opnieuw gedoopt. Aan de voet van die berg bouwde Mozes een altaar van twaalf stenen – namens de twaalf stammen van Israël – om brandoffers en vredeoffers te kunnen brengen. “Daarop nam Mozes de helft van het bloed en deed het in bekkens, en de andere helft van het bloed sprengde hij op het altaar. Hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen. Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het verbond dat de Here met u sluit, op grond van al deze woorden” (Exodus 24:6-8) 173

151 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication