26

Net zoals het “onmogelijk is, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” 27, zo is het ook onmogelijk dat water dit zou doen. Johannes wilde alléén mensen dopen die oprecht naar redding verlangden en zich voor honderd procent afhankelijk wisten van God. Zijn dopelingen moesten ervan overtuigd zijn dat ze vergeving van zonden nodig hadden om Gods rijk te kunnen binnengaan. Wie zich op grond van hun afstamming rechtvaardig waanden en onderwerping aan het doopritueel voldoende achtten voor een lotsdeel in Gods Koninkrijk, bedrogen zichzelf. Vergeving van zonden is geen automatisch gevolg van de waterdoop. In de uitdrukking “doop der bekering tot vergeving van zonden” hoort “tot vergeving van zonden” bij het woord “bekering”. Bekering leidt tot behoud 28, maar besprenkeling met water (of onderdompeling) doet dat beslist niet altijd 29. De opgestane Here zou later tegen zijn discipelen zeggen: “dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem” (Lukas 24:47) Hij zei: “bekering tot vergeving der zonden”, niet “doop tot vergeving van zonden”. Bekering en vergeving horen bij elkaar. Doop leidt alleen tot vergeving van zonden indien het een doop “van bekering” is. Op de Pinksterdag werden drieduizend Joden gedoopt met een doop die eveneens een doop “van bekering tot vergeving van zonden” was. We horen immers hoe Petrus tegen hen zei: 27 Heb.10:4. 28 Vgl. 2 Kor.7:10. 29 Vgl. Hand.8:13 met 8:20-23 31

27 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication