63

Op grond van deze profetie van Joël kon de apostel Petrus op de Pinksterdag tegen zijn volksgenoten zeggen: “Voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal” (Handelingen 2:39) Met “uw zonen en uw dochters, uw jongemannen en uw ouden” was het Joodse volk bedoeld. Voor hén was de belofte. Hun zonen en dochters zouden profeteren. Met ”allen, die verre zijn” doelde Petrus op Joden in de diaspora, die niet naar Jeruzalem waren gekomen. Hij had géén “heidenen” (niet-Joden) op het oog, want later zou Paulus aan niet-Joden schrijven: “Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees… dat gij te dien tijde zonder Christus waart… vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld” (Efeze 2:11-12) Volken waren niet opgenomen in de verbonden der belofte. Aan hen was de belofte niet gegeven. Pas later mochten gelovigen uit de volken delen in de belofte die voor Israël was bestemd, om Israël tot jaloersheid te wekken 121. Gelovige heidenen worden sindsdien, evenzeer als gelovige Joden, “verzegeld met de beloofde heilige Geest” 122 “Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen” klinkt misschien vreemd, maar het is een letterlijke weergave van de woorden van de opgestane Heer. Hij benadrukte het woord “belofte” sterk. De heilige Geest is “de belofte”, Gods belofte bij uitstek. God wordt onze Vader door aan ons zijn Geest te schenken 123. De uitdrukking “belofte van de Vader” die Lukas gebruikt in 121 Vergelijk Han. 10:45, 11:15-18; definitief werd dit pas in Han. 28:28. Zie ook Rom. 11:13-14. 122 Efe. 1:13, Gal. 3:14. 123 Vergelijk Joh. 1:12-13 met Joh. 3:8 en Rom. 8:15-16. 73

64 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication