84

zei immers tegen de eunuch: “Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd” (Hand.8:37). 2. Nadat zo’n gelovige een openbare geloofsbelijdenis heeft afgelegd, moet hij of zij worden gedoopt door onderdompeling. De eunuch zei immers tegen Filippus: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is” (Hand.8:37), waarna hij werd gedoopt en Lukas vertelt dat hij na zijn doop “uit het water opkwam” (Hand.8:39). De man bevond zich op het moment van zijn doop dus in het water, en was blijkbaar geheel ondergedompeld. Maar deze conclusies zijn om een aantal redenen gezocht en weinig overtuigend: 1. De woorden: “En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is” ontbreken in de meest betrouwbare handschriften van het Nieuwe Testament en zijn daarom in de vertaling van het NBG tussen vierkante haken geplaatst. 2. De zinsnede “En toen zij uit het water gekomen waren” (vs.39) bewijst niet dat de eunuch werd ondergedompeld, want niet alleen hij, maar ook Filippus, kwam uit het water omhoog. Filippus had zichzelf beslist niet totaal ondergedompeld. 3. Het is per definitie onjuist, om een kerkelijke praktijk te baseren op een gebeurtenis die plaatsvond in een specifieke historische context. We hoeven maar aan het volgende te denken: 4. Johannes de doper had zijn prediking gericht tot Israël, en het evangelie van de uit de doden opgestane Messias was op de Pinksterdag en in de jaren daarna alléén nog maar verkondigd aan Joden uit Israël en Joden uit de diaspora. In Handelingen 6 97

85 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication