156

Bepalingen voor het vlees “Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken, daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel” (Hebreeën 9:9-10) In het negende hoofdstuk van de Hebreeënbrief bespreekt de schrijver de voorschriften voor de eredienst onder het “eerste” of “oude” verbond. Vanwege de opstanding en hemelvaart van de Messias, die het hemelse heiligdom is binnengegaan en daar als de ware en blijvende Hogepriester optreedt (8:1-2) is dat verbond “verouderd” en “dicht bij de verdwijning” (8:13). In het aardse heiligdom worden voortdurend offers en slachtoffers gebracht, hoewel die het innerlijk van de offeraars niet kunnen veranderen of vernieuwen 227. De voorschriften van Israël betreffende ceremoniële reinheid hebben betrekking op “spijzen, dranken en verscheidene dopen” 228, het zijn “inzettingen van het vlees, opgelegd tot de tijd van het herstel” 229. De “dopen” waarover de schrijver spreekt zijn de rituele wassingen die het volk Israël moest verrichten om in ceremonieel opzicht rein te kunnen zijn. In Jezus’ tijd hielden de 227 Over de tempeldienst wordt in de tegenwoordige tijd gesproken, aangezien de brief dateert van vóór de val van Jeruzalem in het jaar 70. Op het moment van schrijven werden er nog steeds offers gebracht. 228 De grondtekst gebruikt het woord baptismois, dus “dopen”. De Statenvertaling en ook de vertaling van het NBG heeft dit met “wassingen” weergegeven, de Telosvertaling spreekt over “reinigingen”. 229 Het woordje “en” dat de Statenvertaling in Hebreeën 9:10 voor “rechtvaardigmakingen des vlezes” heeft geplaatst, ontbreekt in de grondtekst. Alle voorschriften uit de wet betreffende reinheid en onreinheid waren “inzettingen van het vlees”. 179

157 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication