18

van God. Om de betekenis van eikôn - en daarmee het essentiële verschil tussen God en Christus - aan te scherpen, voegt Paulus in Colossenzen 1:15 eraan toe dat God Zelf voor de mens onzichtbaar is. Christus is als eikôn de levende, zichtbaar geworden openbaring van God. Paulus stelt in 1 Timotheüs 2:5 nadrukkelijk: “Want één is God en één is Middelaar van God en mensen, de Mens, Christus Jezus”. ➢ Christus: morphê van God, morphê van slaaf, omiôma en schêma van mens (Strongnrs. 3444, 3667 en 4976) In Colossenzen 1:15 onthult Paulus nog meer over onze Heer Jezus Christus: Hij is niet alleen eikôn, beeld, van de onzichtbare God, maar ook “eerstgeborene van heel de schepping. want in Hem is het al geschapen”. Dat betekent dat onze Heer reeds ten tijde van Genesis 1:1 bestond en deel uitmaakte van de Elohim, die titel die een meervoudsvorm is die op een tweetal duidt. Hij was toen in de “vorm van God”. Wij kennen de Heer, omdat Hij de “vorm van slaaf” heeft aangenomen, in gelijkenis (omiôma) van mens geworden en in gedaante (schêma) als mens bevonden, geopenbaard zijnde in vlees (Filippenzen 2:6-7, 1 Timotheüs 3:16). ➢ De gekruisigde, opgestane en verheerlijkte Heer In die hoedanigheid ging Hij in absolute gehoorzaamheid aan de Vader de weg naar Zijn dood aan het kruis. Daar werd voor ons de wereld gekruisigd en wij voor de wereld (Galaten 6:14). Door Hem zou er één nieuwe mensheid geschapen worden (Efeziërs 2:16). Door Hem is het al met God wederzijds verzoend, vrede makend door het bloed van Zijn kruis (Colossenzen 1:20). Woorden schieten tekort om de betekenis te beschrijven van het alles overtreffende werk van God, de Vader en de Zoon van Zijn liefde, niet alleen voor ons, maar voor de gehele wereld. Wij hebben hier moeten volstaan met slechts een bloemlezing van alles wat in Gods Woord te vinden is. Onze Heer en Redder kennen wij nu als Christus Jezus, de uit de doden opgestane en verheerlijkte Heer Die alleen onsterfelijkheid heeft en woont in ontoegankelijk licht (1 Timotheüs 6:16) en na Zijn terugkeer tot de Vader (Johannes 20:17, Handelingen 1:9) gezeten is op de hoogst mogelijke ereplaats, uitgedrukt als de rechter[hand] van de Vader (Colossenzen 3:1 en Filippenzen 2:9-11). 18

19 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication