11

Onlangs was te lezen: ‘Er bestaat een eeuwige hel zo zeker als de uit de eeuwigheid komende Zoon van God die verkondigd heeft’. Eén ding lijkt voor de schrijver hiervan wel duidelijk te zijn. Dat is: de eeuwige God, Die Zich duizenden jaren vóór de komst van Christus al met de zonde van de mensheid bezighield, verkondigt deze hel níet. Hij schijnt ook geweten te hebben, dat ‘de hel’ zoals Luther die in het oude testament van zijn eerste vertaling noemt, slechts de plaats aangeeft van àlle doden, ook de rechtvaardige. Anders zou hij de woorden toch genoemd hebben waarmee God de eerste zondaren dreigde inzake de gevolgen van hun zonde(n)? Blijkbaar kon hij geen overeenkomend woord vinden. Maar, als die ‘eeuwige hel’ Marc.9:43,44 (zie diverse vertalingen) bij de uit de eeuwigheid komende Zoon van God zo bekend was, dan moet die hel toch minstens al net zo lang in de wereld zijn als de zonde zelf is? Om welke andere reden had God deze hel dan nog moeten installeren? En waarom heeft Hij die dan tot de komst van Christus voor zondaren verzwegen? Hiervoor is maar één verklaring mogelijk: vóór Christus kwam niemand in een hel, omdat niemand al verlost kon worden. Goed. Maar kon iemand verlost worden voordat Christus stierf? Verlost, in de betekenis, die wij daaraan verbinden? En Hij sprak toch over deze dingen, toen Hij op aarde leefde? 13

12 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication