19

Opheffen van goedgunstige handen In 1 Timotheüs 2:8,9, worden biddende mannen en vrouwen beschreven. Die kennen wij uit tekeningen in catacomben: knielend, met geheven handen, zoals men dat toen gewoon was. Israël had vroeger een speciale plaats voor het gebed. Eerst de tabernakel en later de tempel zolang God daarin woonde. Men ging erheen, of men keerde zich bij het bidden minstens in de richting van het heiligdom, zoals Daniël Dan.6:11. Daniël had in zijn bovenvertrek vensters, op het Zuidwesten (richting Jeruzalem) gericht. Daar knielde hij drie keer per dag voor zijn God, om Hem te bidden en te smeken. De Samaritaanse vrouw wees de Heer Jezus op de berg Gerizim waarop men in Samaria sinds de tijd van de vaderen aanbad. Terwijl de Joden zeiden, dat Jeruzalem de juiste plaats voor aanbidding was. Hij antwoordde haar: De tijd komt dat jullie niet op deze berg en ook niet in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden … maar de tijd komt en is nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid; want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden Joh.4:20-24 De Heer had nooit gesproken over drie uur ’s middags als het uur van gebed. Maar wie het kon regelen, hield daaraan vast Hand.3:1;10:3,30. Men groeit maar langzaam weg uit een vrome traditie. Wij zijn daar nu nog steeds niet vrij van. Wij vouwen de handen, sluiten de ogen, buigen ons hoofd, of wij nu bij het bidden zitten, staan of knielen. Ooit kwam de uitwendige houding overeen met innerlijke gesteldheid. De tollenaar wilde de ogen niet naar de hemel 21

20 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication