256

JOZEF – Profetische vergezichten Jakob wist dat, hoewel Manasse de oudste zoon van Jozef was, hij de jongere Efraïm de hoogste zegen moest geven. Eerder had hij al gezegd dat deze twee zonen van Efraïm gesteld werden tot zonen van zichzelf, door hen in de plaats van Ruben en Simeon te stellen (48:5). Genesis 48 15 En hij zegent Jozef en hij zegt: De God, voor Wiens aangezicht mijn vaders Abraham en Izak gewandeld hebben; de God, Die mij geweid heeft, mijn leven lang tot op deze dag; 16 de Boodschapper, Die mij verlost heeft vanaf alle kwaad, Hij zegene deze jongelingen, zodat in hen mijn naam genoemd wordt en de naam van mijn vaders Abraham en Izak, en dat zij toenemen tot een menigte in het midden van het land. 17 En Jozef ziet, dat zijn vader zijn rechterhand op Efraïms hoofd legt, en het is kwaad in zijn ogen. En hij greep de hand van zijn vader om die van Efraïms hoofd weg te nemen naar het hoofd van Manasse. 18 En Jozef zegt tot zijn vader: Zo niet, mijn vader, want deze is de eerstgeborene, plaats jouw rechterhand op zijn hoofd. 19 En zijn vader weigert het en hij zegt: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het. Ook hij zal tot een volk worden en ook hij zal groot zijn. En niettemin zal zijn jongere broeder

257 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication