52

JOZEF – Profetische vergezichten Het volk Israël treurt om haar verstrooiing buiten het beloofde land, om de verwoesting van de stad Jeruzalem en de verwoesting van de tempel. Heel het boek Klaagliederen spreekt hiervan en tot op de dag van vandaag wordt er dagelijks getreurd door de Joden bij de Klaagmuur in Jeruzalem om deze dingen. Sjeool Jakob zegt: “Ik daal rouwend af tot mijn zoon, naar het dodenrijk”. Het woord dat hier vertaald wordt met dodenrijk, is het Hebreeuwse sjeool. Letterlijk betekent dit zoiets als het ongeziene. In de dood is er immers geen bewustzijn en bestaan. Pred.9:5,10 Sjeool wordt in dit vers in de Statenvertaling weergegeven met graf. In het graf In de profetieën wordt de huidige positie van het volk Israël ook geïllustreerd als zijnde ‘in de dood’. Denk aan het bekende visioen in Ezechiël 37 over het dal van de dorre doodsbeenderen. Die beenderen zijn dood, er is geen leven in (:3 en 9). Het is een voorstelling van het volk Israël, dat zich bevindt in het graf (:12-13). Ezechiël spreekt ook van ‘het herleven van het volk Israël’ in de toekomst. Dat zullen we ook tegenkomen in de geschiedenis van Jozef, maar hier in Genesis 37, is dat nog niet de situatie. Het huis van Jakob heeft geen gemeenschap met Jozef en waant hem dood. Een onderbreking Van het laatste vers in dit hoofdstuk kunnen we zo doorlezen in Genesis 39:1. Daar gaat de geschiedenis van Jozef verder.

53 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication