18

stilte, het “onwaarneembare”, de sheól.3 Daarmee schetst hij de onmetelijke verticale dimensie van Gods alomtegenwoordigheid. Om de hemelen te bereiken zou de mens het onmogelijke moeten volbrengen: daarheen opklimmen. Wanneer bij het sterven van de mens zijn geest naar God teruggekeerd is en zijn lichaam naar het stof van de aardbodem, heeft zijn ziel als het ware haar bed gespreid in de sheól, waar zij rust in afwachting van het moment dat zij opgewekt zal worden. Wij hebben geen ziel, maar zijn ziel (Genesis 2:7).4 De sheól is als het ware Gods harde schijf waarop onze ziel - onze persoonlijkheid met alles wat daaraan vast zit - is opgeslagen. Uiteindelijk is God Degene Die van ons bestaan weet, ook al zou niemand op aarde ons meer kunnen herinneren. 9 Zou ik de vleugels van het morgenrood uitslaan, zou ik mijn tent opslaan aan het achterste van de zee - 10 ook daar zou Uw hand mij geleiden en zou Uw rechterhand mij vasthouden. Bij het aanbreken van een nieuwe morgen ontvouwen zich aan de oostelijke einder de rozenrode stralen van de rijzende zonneschijf alsof het enorme vleugels zijn. Aan het einde van de dag gaat de zon onder aan de westelijke einder, net als in Nederland, “aan het achterste van de zee”. Vanuit Israël gezien gaat het hier om de 3 Strongnr. 07585. Zie Prediker 9:10. In NBG1951 en NBV21 “dodenrijk”; in de (Herziene) Statenvertaling: “graf”. In de Griekse Schrift “hadês” (Strongnr. 86). 4 NBG1951 vertaalde daar het Hebreeuwse woord (Strongnr. 05315) voor “ziel” helaas met “wezen”; zo ook de Herziene Statenvertaling en de NBV21. 19

19 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication