30

Hem om gedaan kan worden. Maar dat is nu precies de blinde vlek van “de slechte”! Hij buigt zich onbekommerd neer voor andere goden (Exodus 20:5). Ook de satan wil aanbeden worden en presenteert zich daartoe in alle mogelijke gedaanten. Uitermate brutaal heeft hij zelfs van Gods Zoon geëist dat Hij hem zou aanbidden (Mattheüs 4:8-10). Wie Jahweh haten, behoren automatisch tot onze vijanden. Daarmee kan en mag geen compromis gesloten worden zoals bijvoorbeeld de koning van Juda, Josafat, dat ooit gedaan had met de verdorven koning van Israël, Achab. De ziener Jehu stelde aan Josafat een eenvoudige gewetensvraag, een vraag die wij onszelf ook regelmatig zouden moeten stellen: “Zou jij de slechte helpen en hen die Jahweh haten liefhebben?” (2 Kronieken 19:2). Daarom zei Jahweh ook bij monde van de profeet Amos: “Haat het kwaad en hebt het goede lief” (Amos 5:15). David getuigde al in Psalm 26:5 van zijn afkeer van degenen die Jahweh haten: “Ik heb de vergadering van kwaaddoeners gehaat en samen met slechten zal ik niet zitten”. In de tijd waarin wij nu leven zou je er haast voor moeten thuisblijven. Wie het kwaad doet, haat het licht, omdat dit hem anders zou ontmaskeren (Johannes 3:20). De apostel Johannes schrijft opvallend veel over haat, de apostel Paulus opvallend weinig. Dat laatste heeft vooral te maken met het feit dat Paulus niet over Jezus Christus in Zijn aardse bediening schrijft, waar Hij “om niet” gehaat werd (Johannes 15:25 - NBG1951: “zonder reden”; Psalm 35:19 en 69:5 - NBG1951: “zonder oorzaak”). Paulus heeft echter een andere missie dan Johannes: een die de 31

31 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication