33

Want allen –zondigden en hebben gebrek aan② de heerlijkheid van •God. Gerechtvaardigd⨀ wordend⨀ om niet met③ Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is, — (Die •God –opzette⨀ als④ bedekkende bescherming, door Zijn •geloof in Zijn •bloed, nbtot aantoning van Zijn •rechtvaardigheid, wegens het voorbij gaan aan de tevoren geworden °gebeurde zonden in de verdraagzaamheid van •God, naartoe de aantoning van Zijn •rechtvaardigheid in het nuhuidige seizoen, nbtot het Hem④ te zullen zijn: rechtvaardig alsook |rechtvaardigend degene die uit het geloof van Jezus is. — ) waar dan is het roemen? ... Het –wordt◊ –uitgesloten◊! Door welke wet? Van •werken? Nee! Maar door de wet van het geloof. Want wij zijn hiermee |rekenend⨀: een mens zal |gerechtvaardigd⨀ te worden met③ geloof, los van werken van de wet. Of is Hij alleen de God van Joden? Nietʹ ook van natiën? Ja, ook van natiën, aangezien •God Eén is; Die de Besnijdenis zal |rechtvaardigen uit geloof en de Onbesnedenheid door het geloof. Zijn wij dan de wet teniet aan het doen door •geloof? Moge dat geen bestaan |krijgen⨀! Nee, wij |houden de wet |staande. 34

34 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication