16

De eerste verzen van hoofdstuk 6 zijn een antwoord op hoofdstuk 5. In Romeinen 5:20 doet Paulus een intrigerende uitspraak over de zonde. ‘Waar de zonde toeneemt, overstroomt de genade’, zegt hij. ‘Oké… je moedigt dus mensen aan om te zondigen’, zullen zijn kritische toehoorders gedacht of gezegd hebben. En ja, geef ze eens ongelijk, het is een logische gedachte: hoe meer zonde, hoe meer genade. Maar… het is de halve waarheid. Paulus stelt aan zijn kritische toehoorders een tegenvraag: “Hoe zullen wij die stierven aan de zonde daarin nog leven?” Rom 6:2 We zijn gestorven aan de zonde. Hoe kun je leven in de zonde als je eraan gestorven bent? Dat is met elkaar in tegenspraak. God ziet ons aan in Christus. We zijn één organisme, één lichaam samen met Hem. Toen Hij stierf, stierf jij óók aan de zonde. Christus stierf en wij stierven met Hem. Je bent in al je vezels verbonden met Hem. Daar ligt je identiteit. God rekent jou niet meer als zondaar In Romeinen 5:8 staat: “…toen wij nog zondaren waren…”. We waren zondaren, maar dat is verleden tijd. Je bent dood voor de zonde. God rekent jou niet meer als zondaar. Laat dat goed op je inwerken, want het is zeer essentieel voor hoe je tegen jezelf aankijkt. Het klinkt heel psychologisch, maar je zelfbeeld is het meest sturende element in je gedrag. Dat beeld kan behoorlijke schade hebben opgelopen. Als bijvoorbeeld je ouders je lieten weten, dat je goede cijfers moest halen, omdat je anders niet goed genoeg was, dan is de kans groot dat je deep down nog steeds denkt, dat je niet deugt en niet goed genoeg bent. Je kunt jezelf dan in je latere leven allerlei voorwaarden opleggen om wél te deugen: ‘er kan alleen maar van mij gehouden worden als ik dit of 18

17 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication