119

Volgens het woordenboek is een feit: iets, waarvan de werkelijkheid vaststaat. En als iets vaststaat, dan hoef je dat verder ook niet te bewijzen. Je hoeft er alleen maar ‘amen’ op te zeggen. Als jij ergens ‘amen’ op zegt, dan zeg jij, dat jij ook vindt dat het vaststaat. Dat noem je: een belijdenis. ‘Belijden’ is de vertaling voor ‘homolegeō’. Dat betekent: ‘hetzelfde zeggen’. Dus God zegt tegen jou: ‘Ik begenadig jou in de Geliefde.’ Dat is een feit. Iets, waarvan de werkelijkheid absoluut vaststaat. En je weet gewoon in je hart, dat het waar is, wat er staat. Het kan niet anders. En dan zeg je: ‘Dank U, Vader, dat U mij begenadigt in de Geliefde’. Dat noem je ‘belijden’. En dan zegt Gods Woord in Romeinen 10:10 – “… want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.” Nou, is dat mooi, of niet? En nu wil ik heel erg graag dat je één ding heel goed begrijpt. God ziet jou staan. Waar sta je dan? Je staat in de arena van het geloof. En jij moet strijden tegen hemelse machten, tegen je omgeving, tegen jezelf, tegen wat dan ook. En je barst van de zenuwen. Je denkt, nee, je weet zéker, dat je verschrikkelijk zult falen. Het zweet breekt je uit. Hoe moet dit ooit goed komen? En dan zie je uit je ooghoeken God staan. Hij heeft zo’n zelfde geloofstenue aan. Hij staat wat nonchalant tegen een muur. En dan kijken jullie elkaar aan. En dan geeft God jou een knipoog. 125

120 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication