8 Maar wat zegt zij? “Het woord is dichtbij je, in je mond en in je hart,” dat wil zeggen: het woord van het geloof, dat wij verkondigen. 9 Want als je met je mond belijdt: “Jezus is Heer”, en in je hart gelooft dat God hem vanuit doden opwekt, zul je gered worden. 10 Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid. Maar met de mond belijdt men tot redding. 11 Want het Schriftwoord zegt: “Ieder die op hem vertrouwt, zal niet beschaamd uitkomen.” 12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek, omdat één en dezelfde Heer is van allen, rijk voor allen, die hem aanroepen. 13 want: “Ieder die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden.” 14 Hoe zullen zij hem dan aanroepen, in wie zij niet geloven? En, hoe zullen zij in hem geloven, van wie zij niet horen? En hoe zullen zij horen zonder verkondiger? 15 En hoe zullen zij verkondigen zonder afgevaardigd te zijn? Zoals er geschreven is: “Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen.” 16 Maar niet allen geven aan het evangelie gehoor. Want Jesaja zegt: “Heer, wie gelooft wat hij van ons hoort?” 17 Het geloof komt dus vanuit het horen, en het horen door het woord van Christus. 18 Maar ik zeg: Horen zij het dan niet? Zeker wel! Hun geluid is over de hele aarde uitgegaan en hun woorden tot de einden van de wereld. 19 Maar ik zeg: Wist Israël het dan niet? Als eerste zegt Mozes: “Ik zal jullie jaloers maken op wat geen volk is. Ik zal jullie kwellen met een volk zonder verstand.” 20 En Jesaja waagt het te zeggen: “Ik werd gevonden door hen, die Mij niet zoeken, Ik werd openbaar aan hen, die naar Mij niet vragen.” 21 Maar tot Israël zegt hij: “De hele dag strek Ik mijn handen uit naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” 11 1 Ik zeg dan: Verstoot God zijn volk dan? Volstrekt niet! Want ik ben zelf een Israëliet, uit het zaad van Abraham, van de stam Benjamin. 182
176 Online Touch Home