268

Wat wij moesten doen. De aanwijzingen kwamen niet. Er gebeurde wel van alles. Daar kan ik u uren over vertellen. Maar geen aanwijzingen … Na bijna vijf maanden kwamen we in het huis van mijn zwager terecht. Mijn schoonzusje was net bevallen van haar tweede kind. Mijn vrouw deed daar het huishouden. En ik werkte in een ziekenhuis om in de kosten bij te dragen. Na twee weken kwam ik op een dag thuis van mijn werk. Mijn zwager nam mij apart. Hij zei: ‘Ik moet je wat zeggen. Tijdens mijn stille tijd heeft de Heer mij een boodschap voor jou gegeven.’ Ik dacht: ‘Eindelijk, daar komt de aanwijzing.’ Het gezicht van mijn zwager werd zorgelijk. Hij zei: ‘Het spijt me voor je, maar de boodschap van de Heer is niet zo positief voor jou.’ Ik zei: ‘O.’ En ik dacht: ‘Niet zo positief, oké, oké, als er maar een aanwijzing is, wat we moeten doen.’ Mijn zwager zei: ‘Je begrijpt, dat ik er uren over gebeden heb, want ik wilde er zeker van zijn dat die boodschap echt van de Heer afkomstig is.’ Ik wist dat het waar was, dat van het uren bidden. Ik kende mijn zwager. Hij was een toegewijd christen. Ik achtte hem heel hoog in de Heer. Ik zei dus: ‘Oké, vertel het maar.’ Ik merkte dat mijn zwager zenuwachtig werd. Hij haalde een briefje tevoorschijn. Hij zei: ‘Je mag het pas openmaken als ik weg ben, oké?’ Ik zei: ‘Oké.’ Mijn zwager gaf mij het briefje en hij maakte dat hij wegkwam. Ik deed het briefje open. Er stond één klein zinnetje op: ‘Romeinen 10:2’. 276

269 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication