Hé … ‘Mmm … tja … dat is lastig hoor … dat is lastig …’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Nou, ik vind dat èrg lastig …’ ‘Wat vindt u lastig?’ ‘Nou, eh … die christenen, waar jij van vertelt, hè, die geloven niet dat God de Redder is van alle mensen.’ ‘Nee … ze geloven dat niet …’ ‘Zij willen er niets van horen.’ ‘Nee … ze willen er niets van horen …’ ‘Zij geloven dus niet in wat God zegt.’ ‘Nee … ze geloven niet in wat God zegt …’ ‘Lastig hoor … èrg lastig …’ ‘Wat vindt u dan lastig?’ ‘Nou, onze definitie van een gelovige is dat hij gelooft in wat God zegt.’ ‘Ja …’ ‘Maar die christenen geloven niet in wat God zegt.’ ‘Nee …’ ‘Dus dan zijn die christenen eigenlijk ongelovigen?’ ‘Weet u, dat zou zo maar kunnen …’ ‘Ja, maar ik zou die christenen geen “ongelovigen” willen noemen.’ ‘Mmm … oké …’ ‘Ja, die christenen zijn gewoon onwetend. Daar moet je niet te zwaar aan tillen.’ ‘Mmm … oké …’ ‘Die christenen geloven toch in God?’ ‘Absoluut …’ ‘Zij gaan toch trouw naar de kerk?’ ‘Absoluut …’ ‘Nou, hoe kun je dan zeggen, dat het zo maar zou kunnen, dat zij ongelovigen zijn? En al die grote Godsmannen dan, al die grote evangelisten, al die grote bijbelleraren? Die geloven ook niet dat God de Redder is van alle mensen. Zou het dan ook zo maar kunnen, dat zij dan ook ongelovigen zouden zijn?’ 310
300 Online Touch Home