Wij moeten het Oude Testament dan ook lezen als, allereerst, voor de Jood. En het is van ons, alleen in die zin, dat wij door die geschriften hun God mogen leren kennen, die nu ook onze God geworden is. Je hebt broeders die het Oude Testament selectief op zichzelf toepassen. Lezen ze iets prettigs: ‘O, dat is voor mij.’ Lezen ze iets onprettigs: ‘O, dat is voor Israël.’ Alle zegeningen voor jezelf, alle vervloekingen voor de ander. Zo werkt het natuurlijk niet. De wet èn de beloften zijn voor Israël. Wij moeten niet zo hebberig zijn, dat we die ons ook willen toeëigenen. Wij hebben genoeg. Echt waar. Wij hebben Paulus. Ik zal daar later op terugkomen. Deze misplaatste toepassing van het Oude Testament geeft aanleiding tot veel narigheid. Ik had eens een ontmoeting met een broeder. Deze broeder had een probleem. Hij was lid van een evangelische gemeente. De broederraad van die gemeente legde het geven van tienden dwingend op aan de gemeenteleden. ‘Ja’, zei die broeder, ‘ze hebben het steeds maar over: “brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis”, en ze zeggen dat je de Heer daarmee moet beproeven, zodat Hij je kan zegenen.’ Ik zei tegen hem: ‘Waar staat dat in de bijbel?’ Hij zei aarzelend: ‘Ergens in het Nieuwe Testament.’ Ik zei: ‘Vergeet het maar … Het staat in Maleachi 3.’ Lieve broeders en zusters, waar moeten wij dit plaatsen? In het Oude Testament. Waar? Bij de profeten. 57
54 Online Touch Home