67

Dus nam ik aan – als een oprechte gelovige – dat alles in Gods Woord – ook dit – voor mij bestemd was. Mijn vrouw en ik verkochten alles wat we hadden. En als ik alles zeg, dan bedoel ik ook àlles. En we gaven de opbrengst aan de armen. Alleen onze twee kinderen en de kat verkochten wij niet. We hielden één weekendtas over met kleren voor onszelf en de kinderen. Het onbegrip bij de broeders was groot. Zij vonden mij een beetje vreemd. Ze namen het mij zelfs kwalijk. Ik zei dan: ‘Maar het staat toch in Gods Woord?’ En dan zeiden zij: ‘Ja, maar dat moet je niet zo letterlijk nemen.’ En dan zei ik: ‘Maar wat moet je dan wel letterlijk nemen?’ Tja, dat wisten die broeders ook niet... Na een moeilijk, maar bijzonder half jaar kwam een lieve broeder heel schuchter naar mij toe. Hij gaf mij een briefje. Hij zei: ‘Tijdens mijn stille tijd gaf de Heer deze tekst aan mij, voor jou. Maak het briefje open als ik weg ben.’ Hij ging weg en ik maakte het briefje open. Er stond in: Romeinen 10:2. Ik zocht de tekst op. De tekst luidde: “Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand.” Ik weet nog dat ik innerlijk helemaal van de kaart was. Die boodschap kon toch niet van God afkomstig zijn? Wij hadden toch naar Gods Woord geluisterd? Wij hadden toch alles opgegeven? Wij waren Hem toch gevolgd? En wij waren ‘zonder verstand’? Drie maanden later liet God aan mij zien, in zijn Woord, dat er bedélingen zijn. En dat ik niet alles had hoeven te verkopen. Want dat was voor de bedéling van Israël. Het stond immers in de Evangeliën. 72

68 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication