De profeet Ezechiël, een tijdgenoot van Jeremia, verbleef met vele volksgenoten in Babylonische ballingschap toen hij onder meer het gedetailleerde visioen over de Tempel ontving. Wat men dan zou verwachten, namelijk de bouw ervan bij terugkeer in het beloofde land, gebeurde niet en dat zou later, tot heden toe, ook niet gebeuren. De tempel die Herodes bouwde, komt niet in aanmerking als de tempel waarop Psalm 100 betrekking zou kunnen hebben. De tempel van Herodes was immers het initiatief van een vorst die allesbehalve paste in de rijen van Israëls gezalfde koningen. Bovendien had niet God daar Annas en later Kajafas als hogepriester aangesteld, maar waren zij door de Romeinse overheerser benoemd. Het is zelfs de vraag of zij ooit als zodanig gezalfd zijn. Herodes’ tempel was schitterend vanbuiten maar hol vanbinnen: zonder de ark van het verbond en verlaten van de heerlijkheid van Jahweh (Ezechiël 10). Die tempel is daarna dan ook het toneel worden van taferelen die voor God een gruwel zijn en bovendien het voorspel vormen van wat tot het fenomeen “antichrist” zal leiden. Kortom, de plaats van deze tempel is in de loop van meer dan 2000 jaar dermate ontheiligd dat zij voor de heiligheid en heerlijkheid van Jahweh absoluut en voorgoed ongeschikt is geworden. Daaraan zal geen rode vaars meer iets kunnen veranderen. God heeft echter bij monde van Zijn profeten anders beschikt. Aan Ezechiëls visioen refereerde vele eeuwen later Johannes op Patmos in het boek “Openbaring van Jezus Christus” toen hij opdracht kreeg de tempel van God te meten, behalve de hof die aan de natiën gegeven was (Openbaring 11:1-2). Als maatstaf kreeg hij een “riet gelijke een staf”. Dat is opmerkelijk, temeer daar wij in Psalm 23:4b lezen dat een staf, vertaald als knuppelstok, een vast attribuut van een herder is. 24
24 Online Touch Home