0

TWEE HERDERLIJKE PSALMEN Psalm 23 en 100 Vertaling en commentaar Alfred. E. Dekker Stichting Da-ath

Colofon Titel: Twee Herderlijke Psalmen Vertaling tekst & commentaar: © Alfred E. Dekker, 2024 Uitgave: Stichting Da-ath In samenwerking met: Evangelie Om Niet Foto cover: Rick734’s Images via Canva ISSN 2772-8811 NUR 707

INHOUDSOPGAVE Onderwerp Voorwoord ................................................................ Psalm 23 tekst ........................................................... Vertaling .............................................................. Structuur ................................................................... Jahweh is mijn herder ............................................... In groene oasen ......................................................... Hij laat mijn ziel bijkomen ....................................... Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ................ Ja, waarlijk, ook al ga ik ........................................... U, u staat bij mij ....................................................... U schikt voor mijn aangezicht .................................. Tot slot – wat betekent Psalm 23 voor ons?.............. Psalm 100 tekst ......................................................... Een dank- en aanbiddingspsalm ............................... Structuur ................................................................... Psalm tot dankbetoon ............................................... Weet dat Jahweh, Hij, Hij is de Elohim! .................. Gaat in Zijn poorten in dankbetoon .......................... Want goed is Jahweh ................................................ blz 6 6-7 7-8 8 8-10 10 10-11 11-12 12-13 13-14 14-15 15-18 19 19-20 20 20-21 21-22 23-24 25 Tot slot – Psalm 100 en de brieven van Paulus ........ 25-26 5

TWEE HERDERLIJKE PSALMEN1 Psalm 23 en 100 Het beeld van herder en kudde heeft al eeuwenlang gelovigen aangesproken. In beginsel is het een beeld dat op God en Israël slaat en niet op gelovigen die in Christus Jezus zijn. Waarom dan toch de “herderspsalmen” 23 en 100? Omdat veel van de kostbaarheden in Gods schatkamer voor Israël ook voor de natiën buiten Israël van grote waarde zijn. Want het zijn juist die schatten die Gods karakter en bovenal Zijn liefde weerspiegelen. Zouden wij jaloers op Israël moeten zijn? Beslist niet, zoals mag blijken uit een vergelijking van de aardse schatten voor Israël met die van Paulus’ evangelie aan het slot van de toelichtingen. PSALM 23 1 Psalm van David. Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. 2 In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. 3 Hij laat mijn ziel bijkomen. Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ter wille van Zijn naam. 4 Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood, kwaad vrees ik niet, want U, U bent bij mij; Uw knuppelstok en Uw staf - die vertroosten mij! 1 © Alfred E. Dekker, maart 2024, Rotterdam. Psalm 23 - januari 2006, herziening maart 2024; Psalm 100 – maart 2024. Alle aangehaalde Bijbelteksten zijn volgens de concordante vertaalmethode direct uit de grondtekst in het Nederlands overgezet. De in kleinere letters afgedrukte woorden, hoofdletters, lettertekens en versindeling staan niet in de Hebreeuwse grondtekst. In dit artikel zijn Jahweh en Elohim een weergave van het Hebreeuws. 6

5 U schikt voor mijn aangezicht de tafel, in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle. 6 Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, al de dagen van mijn leven, en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Psalm van David. De woorden van deze psalm zijn aan David toegeschreven. David wist waarover hij het had, toen Hij Jahweh zijn herder noemde. Hij hoedde immers van jongs af aan de schapen van zijn vader. Op zekere dag werd hij van de kudde weggeroepen, omdat in zijn ouderlijk huis de profeet Samuël op hem wachtte. Bij zijn aankomst zei God tegen Samuël “Deze is het!” en beval hem de jongen te zalven. Wat zal het stil geweest zijn op dat grootse, indrukwekkende moment! De jongste, het kind dat in familierechtelijk opzicht achteraan in de rij van Isaï's kinderen stond, is door God als koning over Israël aangewezen! Na de zalving daalde Gods geest op hem neer. De rest van zijn leven zou die heilige geest David tot profetische woorden en daden drijven (1 Samuël 16:1-13). Eén van de vele vruchten daarvan is deze kostbare, bijzondere psalm. Psalm 23 wordt wel de "herderspsalm" genoemd. Dat slaat op het beeld van de herder in de eerste vier verzen. Het valt op dat David in de verzen 4 en 5 Jahweh direct aanspreekt. Daar heeft hij het over gevaren en vijanden. Zijn boodschap is duidelijk: nood brengt een mens dichter bij God dan wanneer hem alles voor de wind gaat. In nood en gevaar leer je God pas goed kennen. In de overige zinnen richt David zich tot de hoorders (of lezers) van de psalm en bezingt Gods weldaden. Het beeld van herder en zijn schaapskudde hoort bij uitstek bij Israël thuis. Niettemin laat David in deze psalm ook ons, 7

gelovigen in Christus, op eenvoudige wijze zien hoe Jahweh in een mensenleven werkt. De psalm toont daarmee belangrijke aspecten van Gods karakter. Hij is de Enige Die alles in alle dimensies overziet. Hij weet wat wij nodig hebben en Hij geeft ons dat ook, precies op tijd. Hoe grillig ons leven in de ogen van anderen ook lijkt, er loopt altijd een scharlaken draad door ... en die voert regelrecht naar Hem! Wij denken zo vaak dat wij degenen zijn die allerlei zaken in beweging gebracht hebben. Híj is het echter Die ons leidt! Hij heeft met ieder mens een persoonlijk plan dat op onnaspeurlijke wijze bijdraagt aan de voltooiing van Zijn grote plan van de eonen: God alles in allen (1 Corinthiërs 15:28). STRUCTUUR Relatie Gezichtspunt Herder - schaap 1 Hij Weldaden 2 3 4 U Gevaren Heer - huisgenoot 5 Hij Weldaden 6 TOELICHTING 1 Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. De vertaling "ik zal niet ontbreken" komt het meest overeen met context en betekenis van het Hebreeuwse werkwoord, in tegenstelling tot de traditionele vertaling “mij ontbreekt niets”. Want David wéét dat hij tot Jahweh’s kudde behoort. Hij zal daar niet ontbreken. En hij verwacht alle heil alleen van Hem. De verzen 1-4 van de psalm laten Jahweh als Herder van Israël zien. Hoewel er met geen woord over schapen gesproken 8

wordt, kunnen we ons moeilijk voorstellen dat David zichzelf daarmee niet vergeleken zou hebben. David wist immers uit ervaring hoezeer het leven van schapen van de zorg van de herder afhing. Schapen zijn al sinds mensenheugenis als huisdier gehouden en zijn niet meer in staat om in de vrije natuur zelfstandig te overleven. Schapen missen het vermogen om zelfstandig naar water en voedsel te speuren. Zij kunnen zich evenmin tegen hun vele natuurlijke vijanden verdedigen. Een schaap dat door een val op zijn rug komt te liggen, wacht een zekere dood als het niet overeind geholpen wordt. Waarin schapen tekortschieten, daarin voorziet de herder. De herder is voor zijn schapen van levensbelang. Hoogstwaarschijnlijk had David bij deze psalm het Judese landschap voor ogen. Dat geeft in onze tijd een grotendeels bergachtige, dorre aanblik. Toch moet er in zijn dagen meer groen te zien zijn geweest dan nu, vooral in de regio van Bethlehem (letterlijk: "broodhuis") waar David is opgegroeid. David wist als herder hoe belangrijk zijn taak was om de schapen elke dag van voldoende water, voedsel en veiligheid te voorzien. De herder bepaalt wat goed voor de kudde is. Anders dan in de westerse wereld drijft de herder de schapen niet voor zich uit, maar gáát voor ze uit. Hij leidt ze met zijn stem (zie Johannes 10:3-4). Al roepend voert hij ze naar groene plaatsen, is voortdurend alert op gevaar, behoedt de schapen voor afdwalen en let constant op hun welzijn. Dat maakt het beeld van de herder die zich voor zijn schapen inzet des te sprekender en verhoogt de bijzondere schoonheid ervan. Het is een beeld dat laat zien wat Jahweh voor Israël betekent. Het laat een kant van God zien die ook voor ons, onbesnedenen, goed is te kennen. God laat in Zijn schepping niets aan stom toeval over! Na David is het beeld van God als herder nog vele malen in de Schrift toegepast, onder meer in Psalm 80, Jesaja 40:11 en Ezechiël 34. Het beeld en de profetieën worden in al hun glorie 9

onthuld als onze Heer Jezus verklaart: "Ik ben de uitstekende herder!" (Johannes 10:11). 2 In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. Op de middag moest de herder beschutting tegen de stekende zon voor zijn schapen vinden. Dan laat hij zijn kudde rusten op koele plaatsen met mals gras en fris water (zie Hooglied 1:7). David heeft ervaren hoe God in de hitte van het bestaan de zijnen toch van al het nodige voorziet. Alleen Hij weet wat een mens werkelijk nodig heeft en zal hem dat ook geven. Zei onze Heer Jezus niet herhaaldelijk niet bezorgd te zijn (Mattheüs 6)? En zei Zijn apostel Paulus niet hetzelfde: in niets bezorgd te zijn en God te danken bij onze gebeden en smeekbeden (Filippenzen 4:6)? Wij zijn immers in Christus onscheidbaar met Gods liefde verbonden (Romeinen 8). Wij zijn zelfs nu al gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen (Efeziërs 1:3). 3a Hij laat mijn ziel bijkomen. Het is goed te weten dat de mens geen ziel heeft, maar ziel is. Dat leert ons Genesis 2:7 waarin letterlijk staat: "En Jahweh Elohim vormt de mens, stof vanuit de grond, en blaast in zijn neusgaten de adem van levenden en de mens wordt tot een levende ziel." De Schrift noemt dus wat God uit stof gevormd heeft “mens”, ook al is het nog geen levend mens. Pas wanneer God in die stoffelijke mens Zijn adem blaast, ontvangt die mens geest en leven. Het is juist die combinatie die de mens tot een levende ziel maakt! God biedt heel de mens gelegenheid om "bij te komen". In het Hebreeuws zegt David eigenlijk dat zijn ziel "terugkeert". Hier wordt geen terugkeer naar God bedoeld, maar een belangrijk effect van het volgen van God. Want de psalm heeft het niet over een weggelopen lid van de kudde, maar stilzwijgend over een in 10

vol vertrouwen volgend schaap. God kent als geen ander de mens die Hij uit stof van de aardbodem gevormd en leven gegeven heeft. Daarom biedt Hij hem steeds de gelegenheid om op krachten te komen, zich te herstellen, weer bij zijn positieven te komen. Wie de waan van de dag van zich afschudt, gevoelens van angst en paniek domweg opzijzet en tot het besef komt waar het werkelijk op aankomt - dat is God geloven en op Hem vast vertrouwen - laat zijn ziel bijkomen. Dat stelt een mens in staat om zonder reserve Gods stem te volgen, met Hem door dik en dun, door voor- en tegenspoed te gaan. Dat opent ook zijn ogen voor al wat God voor hem reeds gereedgemaakt heeft. Maar zijn wij, die in Christus zijn, ook niet Zijn maaksel, in Christus Jezus geschapen, voor goede werken die God – niet wij!- al tevoren had gereedgemaakt, opdat wij daarin zullen wandelen (Efeziërs 2:10)? 3b Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ter wille van Zijn naam. Bij "sporen" moet u zich uitgesleten, vaste paden voorstellen. Herders maken daarvan gebruik om met hun kudde van de ene weide naar de andere te trekken. Hier gaat het om "sporen van gerechtigheid", waarbij Gods leiding onmisbaar is. Voor David en Israël geldt Gods wet als het juiste spoor.2 David gaf in Psalm 15 een reeks praktische voorbeelden van wat wandelen in sporen van gerechtigheid inhoudt. Hij wist aan welke voorwaarden voldaan moest worden om zich op zo'n pad te weten. Daarlangs leidt Hij allen naar hun bestemming, naar het doel zoals Hij dat overeenkomstig Zijn plan bepaald heeft ... "ter wille van Zijn Naam". David had eens moeten meemaken hoe in later eeuwen uit zijn geslacht Degene zou voortkomen die aan Gods naam de hoogst denkbare eer zou toevoegen: Jezus, Jesjoea, "Jahweh redt"! 2 Lees Spreuken 2, waar het Hebreeuwse woord voor "spoor" voorkomt in de verzen 9 (NBG51: weg), 15 (NBG51: dwaalweg), 18 (NBG51: pad). 11

Paulus getuigde van de kramp waarin de onbuigzame wet de mens brengt die haar naar de letter probeert te vervullen: "Ik, ellendig mens! Wie zal mij bergen uit het lichaam van deze dood? Genade! Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer!" (lees Romeinen 7:18-25). Ook al was Paulus onberispelijk volgens de gerechtigheid die in de wet vastgelegd was (Filippenzen 3:6), besefte hij nu dat het slechts een vleesgebonden gerechtigheid was. Geheel anders is het met de verzoening gesteld. Het is de verzoening, door de Heer Jezus Christus tussen God en mensheid tot stand gebracht, die ons vrije toegang tot de Vader geeft (Romeinen 5:9-11; Efeziërs 2:18). Hieruit blijkt hoe overstelpend groot Gods liefde en genade is. Komen wij geen woorden tekort om Hem daarvoor te danken en te loven? Precies zoals de Herder en de Heer in de beeldspraak van deze psalm steeds ongevraagd het voortouw nemen, zo heeft God ongevraagd en in de allerhoogste, belangeloze liefde voor allen gerechtigheid en verzoening bewerkt. God neemt in ieders leven op beslissende momenten het initiatief. Daarom ook houdt geloof in: blindelings op Gods leiding blijven vertrouwen! 4a Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood … Het Judese berglandschap is doorsneden van wadi's. Hoogstwaarschijnlijk heeft David hier de woestijn van Judea, ten zuiden van Jeruzalem, op het oog. Op internet zijn vele foto’s van wadi’s te vinden. Dat zijn droge rivierbeddingen waardoorheen pas na regenval waterstromen hun weg banen. In het droge seizoen worden ze vaak als weg gebruikt. Een wadi kan zich echter opeens verengen van een ruime, zonnige vallei tot een nauw en donker ravijn. In de zwarte schaduwen van de rotsen en spelonken kan zich allerlei gespuis schuilhouden, loerend op een prooi. In de duisternis van zo'n ravijn kan mens en dier een genadeloze dood wachten. Máár: hoe diep het ravijn ook moge zijn, daarboven is altijd een stukje hemel zichtbaar! Het is niet de 12

spreekwoordelijke tunnel, waarin je van alle kanten van God afgesneden bent en maar moet hopen aan het einde ervan licht te zien. Het is vreselijk om ingeklemd tussen steile wanden door een onheilspellende duisternis te moeten strompelen. Het is een beeld dat iedereen zal herkennen die in diepe nood heeft gezeten. Gelovigen hebben, vooral in deze tijd, geen garantie op een probleemloos leven. Paulus heeft dat aan den lijve ondervonden. Ook in Davids dagen kon een rechtvaardige Jood van een zonnig leven in een donkere en benarde situatie terechtkomen. Want in Psalm 34:19 zegt David: "Vele kwade dingen3 cent en meer in vervulling gaan nadat onze Heer Jezus Christus tot op het kruis alles volbracht had, uit de doden opgestaan was en plaats genomen had in heerlijkheid, aan Vaders rechterzijde. 4b … kwaad vrees ik niet, want U, U staat bij mij; Uw knuppelstok en Uw staf - die vertroosten mij. De herder kent de gevaren van duistere ravijnen. Hij heeft twee vaste attributen bij zich: een dikke stok, vaak voorzien van een zware, met metaal beslagen kop, en een staf. Met zijn dikke stok, een knuppel, verplettert hij de kop van giftige slangen en slaat de aanvallen van rovers en roofdieren af. De stok is tevens symbool van corrigerend gezag en van heerschappij.4 De schapen hebben bij duistere ellende één vast baken: hun herder die vooroploopt! Hij gaat hen voor, zij horen zijn stem en volgen hem. Dat is het kenmerkend gedrag van een herder. Voordat het kwaad hen kan bereiken, heeft de herder er met zijn knuppel al 3 Er staat in het Hebreeuws “kwaden”. 4 Voorbeelden: Job 21:9 (NBG51: roede); Psalm 2:9 (NBG51: knots); Psalm 125:3 (NBG51: scepter); Spreuken 22:15 (NBG51: tuchtroede); Jesaja 10:5 (NBG51: stok) en 11:4 (NBG51: roede). 13 overkomen een rechtvaardige". Daaraan voegt hij toe welke garantie God wel geeft: "uit alle zal Jahweh hem bergen". Dit zou pas voor honderd pro

mee afgerekend. Voordat zij in blinde paniek een verkeerde richting kunnen inslaan, voelen ze al de aanraking van zijn staf. Een staf dient de herder tot steun, fungeert als het ware als een derde arm en is daarmee een zeer persoonsgebonden attribuut.5 Een schaap dat de staf voelt, voelt de herder zelf. Met Zijn knuppelstok en Zijn staf, symbolen van Zijn opperheerschappij en Zijn persoonlijke aandacht, leidt Jahweh, als een herder, Zijn schapen uit duisternis en dood naar licht en leven. 5 U schikt voor mijn aangezicht de tafel, in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle. David verlaat hier het beeld van herder en kudde. De nauwe, persoonlijke relatie tussen hem de Jahweh wordt nu in een ander beeld voortgezet: dat van huisgenoot van Jahweh. Een betere positie kan hij zich niet wensen. En hoe hartelijk was de ontvangst! Toen hij arriveerde, had Jahweh zijn haren met welriekende olie ingevet – beeld van heilige geest - en hem een overvolle beker aangereikt – teken van verwelkoming en van alles waarin de gastheer zijn gast wil laten delen. Zo verzekerde een gastheer in het Oosten zijn gast ervan dat het hem aan niets zou ontbreken. En dat alles voor de ogen van zijn lijdelijk toeziende tegenstanders! David, als "man van oorlogen" (1 Kronieken 28:3 - NBG51: krijgsman), heeft vele vijanden gehad. Maar net zoals de schapen in de levensgevaarlijke wadi onder de bescherming staan van de ideale herder, Jahweh, zo staat hij nu als gast onder de bescherming van zijn oppermachtige Heer, Jahweh. Ook in deze hoedanigheid zal hij niets meer behoeven te ontberen. Dat herinnert ons direct aan Psalm 118:6 – “Jahweh is met mij, ik zal 5 Voorbeelden: 2 Koningen 4:29-31; 2 Koningen 18:21; Exodus 21:19 (NBG51: stok) en Zacharia 8:4 (NBG51: stok). 14

niet vrezen: wat kan een mens met mij doen?” (zie ook Hebreeën 13:6). 6 Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, al de dagen van mijn leven, en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Hij zal in het huis van Jahweh verblijven, huisgenoot van Jahweh zijn, niet voor bepaalde tijd, maar voor altijd. David zag dat huis, door Gods geest, als realiteit. David was immers een man van geloof (Hebreeën 11:32). Waar ter wereld zou hij meer geborgenheid, goedheid en goedgunstigheid kunnen genieten? David verlangde vurig voor Jahweh zo'n huis te verwerkelijken. Dat blijkt wel uit de omvangrijke en kostbare voorbereidingen die hij getroffen had, tot aan de bouwplannen toe. Hij mocht ze echter van Jahweh niet uitvoeren, omdat hij vooral een man van oorlogen was en bloed vergoten had. Zijn verlangen naar Jahweh's huis klinkt niet alleen duidelijk in zijn psalmen door, maar ook in zijn toespraak tot Israëls vorsten, waarbij hij de tempelbouw aan zijn zoon Salomo opdroeg (1 Kronieken 28). Daarin typeerde David de Tempel als "huis van rust" voor de ark en in gelijke zin als Gods "voetbank". Maar als profeet mocht hij het huis van Jahweh reeds als gerealiseerd voor zich zien! TOT SLOT Wat betekent Psalm 23 voor ons? Op een paar werkwoorden na staan ze alle in een tijdsvorm, die zowel op het heden als op de toekomst betrekking kan hebben. Dat betekent dat David hier niet alleen zijn ervaringen weergeeft, maar ook toekomstige feiten profeteert. Voor hem zal de psalm wederom en ten volle waarheid worden in het aan Israël 15

beloofde Koninkrijk dat zal aanbreken wanneer onze Heer Jezus Christus eenmaal Zijn voeten op de Olijfberg heeft gezet. Toch is het beeld van de herder Die Zijn kudde leidt, door de Vaderlijke liefde die daaruit spreekt, ook ons, onbesneden heidenen, niet vreemd. Wij weten immers dat onze Heer de uitstekende herder is Die daadwerkelijk Zijn leven voor Zijn schapen ingezet heeft. Hij was gehoorzaam tot de dood, de dood van het kruis (Filippenzen 2:8). Zonder Zijn gehoorzaamheid, Zijn dood, Zijn opstanding, Zijn verheerlijking en Zijn roepstem, door de apostel Paulus aan besnedenen en onbesnedenen verkondigd, zouden wij Hem nu niet als ons Hoofd gekend hebben. In Hem hebben ook wij beloften. Uit de veelheid daarvan heb ik slechts een kleine greep gedaan en ze naast de woorden van Psalm 23 gezet. Welke woorden vindt u het schitterendst? Psalm 23 Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. Hij laat mijn ziel bijkomen. Hij voert mij in sporen van gerechtigheid Brieven van Paulus Mijn God nu zal iedere behoefte van jullie vervullen in overeenstemming met Zijn rijkdom, in heerlijkheid, in Christus Jezus (Filippenzen 4:19). In alles ben ik sterk in Hem Die mij kracht geeft: 6Christus! (Filippenzen 4:13) Zoveel te meer dan, zullen wij, nu gerechtvaardigd in Zijn bloed, gered worden vanvanaf de verontwaardiging! Want indien wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend waren door de dood van Zijn Zoon, zoveel te meer zullen wij, verzoend zijnde, gered worden in Zijn leven! Niet alleen zó echter, maar ook roemen wij in God door onze 6 'Christus' ingevoegd op basis van de tekst volgens de tweede corrector van de codex Sinaïticus. 16

Heer Jezus Christus door Wie nu de verzoening verkregen. (Romeinen 5:9-11). ter wille van Zijn naam. Daarom ook verhoogt God Hem uitermate schenkt Hem in genade de naam die is boven alle naam, opdat in de naam van Jezus zich alle knie buigt van de hemelingen en van hen die op aarde en van hen die onder de aarde zijn en alle tong van harte belijdt: "Heer is Jezus Christus!", tot verheerlijking van God, de Vader (Filippenzen 2:9-11). Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood, kwaad vrees ik niet, want U, U bent bij mij; Uw knuppelstok en uw staf - die vertroosten mij! U schikt voor mijn aangezicht de tafel in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle/. Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, tot in de dagen van mijn leven, Máár: in dit alles meer dan overwinnenden door Hem Die ons liefheeft! Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch boodschappers, noch soevereiniteiten, noch heden, noch toekomst, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig andere schepping ons zal kunnen scheiden van de liefde van God die is in Christus Jezus, onze Heer! (Romeinen 8:37-39). Dus dan zijn jullie niet langer gasten en tijdelijk verblijvenden, maar jullie zijn medeburgers van de heiligen en gezinsleden van God (Efeziërs 2:19). Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons zegent met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus, zoals Hij ons uitkiest in Hem vóór de nederwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn, in liefde ons tevoren bestemmend tot het zoonschap door Christus Jezus voor Zichzelf, in overeenstemming met het welbehagen van Zijn wil, tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade, die ons begenadigt in de Geliefde (Efeziërs 2:3-6). en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Want de Heer zelf zal, met een bevel, met de stem van de vorst van de boodschappers en met de bazuin van God, afdalen van de hemel en de doden in Christus zullen eerst opstaan. Vervolgens zullen wíj, de levenden, de overblijvenden, gelijktijdig tezamen met hen weggerukt worden in wolken, tot 17

de ontmoeting van de Heer in de lucht. En zo zullen wij altijd tezamen met de Heer zijn. (1 Thessalonicenzen 4:16-17). 18

PSALM 100 1 Psalm tot dankbetoon. Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! 2 Dient Jahweh in vreugde! Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen! 3 Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde van Zijn weide. 4 Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst Hem! Zegent Zijn Naam! 5 Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid. Een dank- en aanbiddingspsalm Psalm 100 maakt deel uit van de groep van de Psalmen 90106, waarvan de dichter onbekend is evenals de tijd van ontstaan, maar die aan het boek Numeri gerelateerd is. De Joden noemen Numeri “In de woestijn” (b’midbar) en dat geeft beter aan waarover dat Bijbelboek gaat: Israël is onder aanvoering van Mozes uit Egypte getrokken, waarna het zich onderscheidt als Gods volk te midden van de volken. Het volk Israël onderscheidt zich scherp van de andere volken omdat het slechts één God kent als Jahweh en Elohim – respectievelijk Zijn Naam en titel – en uitsluitend Hem aanbidt. Psalm 100 getuigt daarvan door een reeks krachtige oproepen en karakteriseringen van hun Enige God. Die zijn echter niet alleen aan het eigen volk, maar aan geheel de aarde gericht. De Psalmen 93-100 hebben het feitelijk over de Messias die over de aarde zal regeren. In Psalm 100:3 wordt Hij gepresenteerd als de Herder die Zijn kudde zal weiden. Jahweh is als herder 19

voorgesteld ook in de Psalmen 23, 74:1, 79:13, 80:1, in Jesaja 40:11 en Ezechiël. 34:12. In eerdere Bijbelstudies is aangetoond welke unieke relatie bestaat tussen Jahweh en onze Heer Jezus Christus. Ik volsta hier kortheidshalve met te verwijzen naar Filippenzen 2:5-11. Opvallend is hoeveel werkwoorden in de verzen 1-4 van deze psalm in de gebiedende wijs meervoud staan: roept het uit, dient Jahweh, komt voor Zijn aangezicht, weet dat Jahweh Elohim is, gaat in Zijn poorten, prijst Hem, zegent Zijn Naam. In vers 5 wordt Jahweh’s goedheid, goedgunstigheid en geloofwaardigheid. geprezen. Zo persoonlijk als Davids getuigenis in Psalm 23 is, zo mondiaal is het perspectief dat Psalm 100 ons toont. STRUCTUUR Oproep tot aanbidding Wie Jahweh is Oproep tot aanbidding Wie Jahweh is TOELICHTING 1-2 Psalm tot dankbetoon. Het is de enige psalm die met mizmor l’todáh, “psalm tot dankbetoon” begint. Naar de betekenis wordt veel gegist, maar niemand weet het zeker. Zeker is wel dat het danken betrekking heeft op wat volgt, namelijk dankbaar zijn voor Wie Jahweh is en zal doen. Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! 20 1-2 3 4 5

Dient Jahweh in vreugde! De psalm heeft onmiskenbaar een profetisch gehalte zoals wij vooral in vers 4 zullen zien. Gelet op het verband met Psalm 98 zou het om het toekomstige Koninkrijk kunnen gaan, temeer daar de gehele aarde opgeroepen wordt zich tot Jahweh te richten, Hem te dienen en voor Zijn aangezicht feestliederen ten gehore te brengen. Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen! “Voor Zijn aangezicht” kan iedere plaats op aarde zijn, maar in het bijzonder Gods huis, de Tempel. 3 Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! “Weet” houdt in deze context meer in dan iets louter cognitiefs. Het gaat om een weten dat erkenning en besef inhoudt van Wie Hij als Jahweh is en wat Hij als Elohim doet. Als Elohim zet Hij alles op die plaats die in Zijn voornemen van de eonen past. In de Septuaginta is theos (ons woord voor “God”) de vertaling van Elohim met dezelfde betekenis. Jahweh is de naam die in nauw verband staat met de tijd van de vijf eonen. Volgens de Hebreeuwse Schrift biedt alleen Jahweh uitkomst. Voor Zijn volk bestaat geen andere naam die voor hulp kan én mag worden aangeroepen. Hierin kwam geen verandering, toen het Woord vlees werd om Zich als Redder te openbaren. Jezus' naam betekent immers “Jahweh-Redder”. De apostel Paulus wist als geleerde Jood exact wat hij, als de mond van de Kurios, de in heerlijkheid wonende Heer Christus Jezus, schreef toen hij het had over Hem in de “vorm van God”. (Filippenzen 2:5-8). De Joden hebben dat van onze Heer noch geweten, noch willen weten, toen zij Hem door de Romeinen lieten kruisigen. De profeet Zacharia die het woord van Jahweh uitsprak, voorzegde niet voor niets dat zij intens verdriet en leed zullen hebben als “zij Mij aanschouwen Die zij hebben doorstoken” (Zacharia 12:10; zie ook Openbaring 1:7). 21

Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde (Strongnr. 06629) van Zijn weide (Strongnr. 04830). Het is ontegenzeggelijk Gods werk waardoor het volk Israël tot Zijn volk gemaakt en uit alle volken afgezonderd is. Het volk heeft op aarde de hoofdrol bij de uitvoering van Zijn voornemen van de eonen (Efeziërs 3:11). Dat voornemen omvat overigens niet alleen Zijn plan met de gehele aarde, maar ook de hemelse bestemming van de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is. Over dat laatste aspect gaan de brieven van Paulus die door Christus Jezus speciaal daartoe geroepen is. De kudde is het beeld van Israël dat door Jahweh Elohim geleid wordt in de weide die Hij voor hen bestemd heeft. In de context wordt het betreffende woord tzon vaak genoemd naast het woord voor runderen. Het moet dus om een bepaalde categorie vee gaan. Dat blijkt duidelijk uit onder mee Leviticus 1:10 waar het gespecificeerd als schapen plus geiten. Bedoeld is dan ook een “kleinveekudde”. De kudde bevindt zich op Jahweh’s weide. Het betreffende Hebreeuwse woord, mar’iet, is afgeleid van de stam ra’ah. Die stam heeft onder meer in deze context heeft alles te maken met beweiden, grazen, hoeden. Daarvan afgeleid is ook het zelfstandig naamwoord voor “herder” dat in Psalm 23:1 voorkomt. Hier betreft het de plaats waar gegraasd wordt en de herder zijn taak vervult: de weide. 22

4 Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst (Strongnr. 03034) Hem! Zegent Zijn Naam! Ook deze oproepen gelden, gelet op vers 1, de gehele aarde en niet alleen aan Israël. Voor de gehele aarde staan de poorten open. Alle heidenen hebben echter uitsluitend toegang tot de aan hen toegewezen (voor)hof, de “voorhof van de heidenen”, en de Joden tot de hoven waar het volk Israël en de priesters hun plichten mogen vervullen. Maar ongeacht wie in welke van de hoven staan - állen kunnen daar God loven, prijzen en Zijn Naam zegenen. “Prijst” is een werkwoord dat van de ca. 120 vindplaatsen ca. 70 maal in de Psalmen voorkomt. De stam, iadáh, drukt een “werpen”, iets uitbundigs uit. Blijkens de context gaat het om het eruit gooien van emoties van blijdschap, dankbaarheid, liefde, alles samengebald in het vertaalwoord “prijzen”. De Septuaginta heeft hiervoor het werkwoord exomologeô gebruikt. Dit Griekse woord, Strongnr. 1843, komen wij ook in de brieven van Paulus tegen: Romeinen 14:11 en 15:9, Filippenzen 2:11. Het behelst daar specifiek een huldigen, een belijden en erkennen als een vorm van lofprijzing. Zoals eerder opgemerkt, is deze psalm profetisch. De woorden van dit vers roepen het beeld op van Gods tempel. Maar welke Tempel? De tabernakel kende geen hoven waar ook heidenen mochten komen, maar was een huis van God te midden van het door Hem gevormde volk Israël. Het gaat ook niet om het Jeruzalem dat in de vijfde, laatste eon, zal zijn, omdat daarin geen tempel voorkomt. De tempel die Salomo bouwde, beantwoordt evenmin aan het mondiale perspectief van deze psalm. Maar wanneer wij de boodschap van de verzen 1 en 4 in aanmerking nemen en vooral in vers 5 de zinsnede “tot in de eon”, kan het niet anders gaan dan om de Tempel in de vierde eon, de eon van het duizendjarig Koninkrijk. 23

De profeet Ezechiël, een tijdgenoot van Jeremia, verbleef met vele volksgenoten in Babylonische ballingschap toen hij onder meer het gedetailleerde visioen over de Tempel ontving. Wat men dan zou verwachten, namelijk de bouw ervan bij terugkeer in het beloofde land, gebeurde niet en dat zou later, tot heden toe, ook niet gebeuren. De tempel die Herodes bouwde, komt niet in aanmerking als de tempel waarop Psalm 100 betrekking zou kunnen hebben. De tempel van Herodes was immers het initiatief van een vorst die allesbehalve paste in de rijen van Israëls gezalfde koningen. Bovendien had niet God daar Annas en later Kajafas als hogepriester aangesteld, maar waren zij door de Romeinse overheerser benoemd. Het is zelfs de vraag of zij ooit als zodanig gezalfd zijn. Herodes’ tempel was schitterend vanbuiten maar hol vanbinnen: zonder de ark van het verbond en verlaten van de heerlijkheid van Jahweh (Ezechiël 10). Die tempel is daarna dan ook het toneel worden van taferelen die voor God een gruwel zijn en bovendien het voorspel vormen van wat tot het fenomeen “antichrist” zal leiden. Kortom, de plaats van deze tempel is in de loop van meer dan 2000 jaar dermate ontheiligd dat zij voor de heiligheid en heerlijkheid van Jahweh absoluut en voorgoed ongeschikt is geworden. Daaraan zal geen rode vaars meer iets kunnen veranderen. God heeft echter bij monde van Zijn profeten anders beschikt. Aan Ezechiëls visioen refereerde vele eeuwen later Johannes op Patmos in het boek “Openbaring van Jezus Christus” toen hij opdracht kreeg de tempel van God te meten, behalve de hof die aan de natiën gegeven was (Openbaring 11:1-2). Als maatstaf kreeg hij een “riet gelijke een staf”. Dat is opmerkelijk, temeer daar wij in Psalm 23:4b lezen dat een staf, vertaald als knuppelstok, een vast attribuut van een herder is. 24

5 Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid (Strongnr. 0530). Dit zijn frasen die verwijzen naar de toekomst en in het bijzonder naar de vierde eon, namelijk die van het Koninkrijk waarin onze Heer als de Gezalfde koning, hogepriester en profeet zal optreden. “Getrouwheid” is de vertaling van êmoenáh, dat de stamletters amn bevat. Die stam kennen wij ook in “amen”. Die stam drukt zekerheid, steun uit. In dit woord klinkt dat in velerlei context door en is daarom vertaald met “getrouwheid”. In de Septuaginta is het wat vrijer vertaald met “waarheid”, alêtheia. “Getrouwheid” is een van de kenmerken van Jahweh die de psalmist noemt naast Zijn goedheid (Strongnr. 02896) en goedgunstigheid (Strongnr. 02617). Deze woorden vormen een hecht paar dat vooral in de Psalmen vaak voorkomt, zoals in Psalm 23:6. TOT SLOT Laten wij Psalm 100 eens vergelijken met een paar grepen uit de schatkamer van Paulus’ brieven: Psalm 100 Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! Dient Jahweh in vreugde! Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen Brieven van Paulus Daarom ook heeft God hem uitermate verhoogd en Hem in genade de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie buigt van de hemelingen en van hen die op aarde en van hen die onder de aarde zijn, en alle tong van harte belijdt: “Heer is Jezus Christus” tot verheerlijking van God, de Vader. (Filippenzen 2:11) 25

Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde van Zijn weide. Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst Hem! Zegent Zijn Naam! Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid. Want Zin maaksel zijn wij, die geschapen worden in Christus Jezus voor goede werken, die God van tevoren heeft gereedgemaakt, opdat wij daarin zullen wandelen (Efeziërs 2:10) Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons zegent met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus (Efeziërs 1:3). Hem zij de heerlijkheid in de uitgeroepen gemeente en in Christus Jezus in alle generaties van de eon der eonen! Amen! (Efeziërs 3:21). ‘t Is Liefde die genade geeft, om niet, in overmaat, ’t Is Liefde die wie daaruit leeft, verheft tot hoogste staat. ’t Is Liefde Die ons hart bewerkt door Christus, onze Heer. Zijn liefde is ’t die ons versterkt te leven tot Zijn eer. ’t Is Liefde Die ons pad verlicht, wijst waar wij moeten gaan. ’t Is Christus voor Wiens aangezicht wij stralend zullen staan.7 7 Rotterdam, 24 maart 2013. 26

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
Home


You need flash player to view this online publication