9

onthuld als onze Heer Jezus verklaart: "Ik ben de uitstekende herder!" (Johannes 10:11). 2 In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. Op de middag moest de herder beschutting tegen de stekende zon voor zijn schapen vinden. Dan laat hij zijn kudde rusten op koele plaatsen met mals gras en fris water (zie Hooglied 1:7). David heeft ervaren hoe God in de hitte van het bestaan de zijnen toch van al het nodige voorziet. Alleen Hij weet wat een mens werkelijk nodig heeft en zal hem dat ook geven. Zei onze Heer Jezus niet herhaaldelijk niet bezorgd te zijn (Mattheüs 6)? En zei Zijn apostel Paulus niet hetzelfde: in niets bezorgd te zijn en God te danken bij onze gebeden en smeekbeden (Filippenzen 4:6)? Wij zijn immers in Christus onscheidbaar met Gods liefde verbonden (Romeinen 8). Wij zijn zelfs nu al gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen (Efeziërs 1:3). 3a Hij laat mijn ziel bijkomen. Het is goed te weten dat de mens geen ziel heeft, maar ziel is. Dat leert ons Genesis 2:7 waarin letterlijk staat: "En Jahweh Elohim vormt de mens, stof vanuit de grond, en blaast in zijn neusgaten de adem van levenden en de mens wordt tot een levende ziel." De Schrift noemt dus wat God uit stof gevormd heeft “mens”, ook al is het nog geen levend mens. Pas wanneer God in die stoffelijke mens Zijn adem blaast, ontvangt die mens geest en leven. Het is juist die combinatie die de mens tot een levende ziel maakt! God biedt heel de mens gelegenheid om "bij te komen". In het Hebreeuws zegt David eigenlijk dat zijn ziel "terugkeert". Hier wordt geen terugkeer naar God bedoeld, maar een belangrijk effect van het volgen van God. Want de psalm heeft het niet over een weggelopen lid van de kudde, maar stilzwijgend over een in 10

10 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication