11

Abram kreeg een belofte, onvoorwaardelijk, dus niet van: als jij nu ‘zus of zo’ … nee. Hij kijkt naar de sterrenhemel en hoort: zó zal jouw nageslacht zijn. Zonder kleine lettertjes, zonder voorwaarden. Dat was de belofte, dat was het Evangelie (zo wordt het in Galaten 3:8 genoemd). Het Evangelie werd aan Abraham verteld. Het Evangelie van “het Zaad van Abraham”. Wat ook erg dubbelzinnig is, want dat gaat uiteindelijk over Christus, dat Evangelie kreeg hij te horen. En wat lees je dan van Abraham? “Abraham geloofde God.” Letterlijk staat er in het Hebreeuws: hij beaamde God. Ons woord ‘amen’ komt uit het Hebreeuws, maar dat betekent gewoon geloven: wat God spreekt is waar, het is vast, het is betrouwbaar. Hij beaamde God en dan staat er: “en God rekende het hem toe tot gerechtigheid”. Met andere woorden: Abraham was voor God een rechtvaardige, gerechtvaardigd dus. Abraham was een rechtvaardige. Waarom? Had hij iets gedaan? Hij had helemaal niets gedaan. Hij had een belofte gekregen. Hij kon niet werken. Als je een opdracht krijgt die zegt: ‘Je moet zus of zo’, dan word je aan het werk gezet. Dat is werken. Dan wordt er een eis gesteld en jij kunt aan die eis voldoen of niet. Dat is natuurlijk altijd het grote punt als er iets van je verwacht wordt, het kan dan ook weer tot frustratie leiden. Maar dat speelde allemaal niet bij Abraham. Abraham kreeg een belofte en hij heeft God betrouwbaar geacht. Hij zei: “U zegt het”. 13

12 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication