105

“Daarom moest Hij [d.i. de Messias] in alles aan zijn broeders gelijk worden [= als sterfelijk mens geboren worden], opdat Hij een barmhartig en trouw hogepriester zou zijn in de dingen die God betreffen, om voor de zonden van het volk verzoening te doen. Want waarin Hijzelf geleden heeft toen Hij verzocht werd, kan Hij hun die verzocht worden te hulp komen” (Hebreeën 2:1718). De schrijver trekt een parallel tussen “voor de zonden van het volk verzoening doen” [Gr. de zonden van het volk bedekken] en “hun die verzocht worden te hulp komen”. Dat de Messias als hemelse hogepriester voor de zonden van het volk verzoening doet betekent dat Hij de “kinderen” van dat volk, zijn “broeders”, te hulp komt indien zij verzocht worden 13. De schrijver van de brief aan de Hebreeën brengt dit thema een aantal malen ter sprake. In het vierde hoofdstuk staat: “Want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan mee lijden, maar Eén die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde. Laten wij dus met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot hulp op de juiste tijd” (Hebreeën 4:15-16) En in het zevende hoofdstuk lezen we: “Hij, omdat Hij blijft tot in eeuwigheid, heeft een onveranderlijk priesterschap. Daarom kan Hij ook volledig behouden wie door Hem tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen tussenbeide te treden” (Hebreeën 7:25) 13 Zie John McLeod Campbell, The Nature of Atonement (reprinted from the original 1856 edition by Wipf and Stock Publishers, Eugene, OR 1999) 116

106 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication