115

Uit de toevoeging “tot in eeuwigheid” blijkt dat het om een blijvend priesterschap gaat, dat alleen kan worden bekleed door iemand die de dood definitief achter zich heeft gelaten. Jezus ontving dit priesterschap toen Hij “het einddoel had bereikt”: uit de doden was opgestaan en ten hemel was gevaren. “… volmaakt geworden is Hij voor allen die Hem gehoorzamen een oorzaak van eeuwige behoudenis geworden, door God begroet als hogepriester naar de orde van Melchizedek” (Hebreeën 5:8-10) Hij verricht zijn hogepriesterlijk ambt in de hemel: “Want zo’n hogepriester paste ons ook: heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden” (Hebreeën 7:26) De Messias verricht zijn dienst “in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Heer opgericht heeft, en niet een mens” (Hebreeën 8:2) Hij… “is door de grotere en volmaaktere tabernakel, niet met handen gemaakt, (dat is, niet van deze schepping), ook niet door het bloed van bokken en kalveren, maar door zijn eigen bloed, eens voor altijd ingegaan in het heiligdom…” (Hebreeën 9:11-12) Hij… “is niet ingegaan in het met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons; ook niet opdat Hij Zichzelf dikwijls offerde… anders had Hij van de grondlegging der wereld af dikwijls moeten lijden, maar nu is Hij éénmaal in de voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf” (Hebreeën 9:24-26) 126

116 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication