148

De uitdrukking “die uit het geloof van Jezus is” (Romeinen 3:26) heeft een parallel in Romeinen 4:16. In dat vers spreekt de apostel over “nageslacht dat uit het geloof van Abraham is” (aldus de grondtekst). Blijkbaar heeft de uitdrukking “uit het geloof van iemand zijn” een dubbele betekenis: 1. De personen die in de uitdrukking worden genoemd (Jezus, of Abraham) staan als toonbeelden van geloof aan het begin. Zij zijn de “stamvaders” van het geloof van een hele groep. Abraham is volgens de Schrift “de vader van alle gelovigen”, niet alleen van besnedenen, de gelovigen uit Israël, maar ook van onbesnedenen, de gelovigen uit de volken (Romeinen 4:9-12). Het evangelie vertelt over het geloof van Jezus, die gehoorzaam was tot aan de kruisdood maar als Eersteling mocht opstaan uit de doden, zodat Hij een toonbeeld werd van de gerechtigheid van God. Die openbaring van Gods gerechtigheid is “uit geloof tot geloof” (Romeinen 1:17). Ze vond plaats met de bedoeling dat anderen op hun beurt God zouden gaan vertrouwen. 2. In personen die “uit het geloof van een bepaalde stamvader zijn” wordt het geloof van die stamvader zichtbaar. Zij houden vast aan de beloften van God, ook al lijkt het onmogelijk dat die nog ooit in vervulling zullen gaan. Zij geloven dat de Schepper bij machte is om het niet-zijnde tot aanzijn te roepen 40, ook al lijkt de hele werkelijkheid in andere richting te wijzen. Indien wij God zó op zijn woord geloven, eenvoudig als kinderen, dan zijn we rechtvaardigen en worden door Hem “om niet” gerechtvaardigd. 40 Dus de doden te doen opstaan. Want de doden zijn niet. Vandaar dat Paulus in Romeinen 4:17 opmerkt, dat Abraham ervan overtuigd was, dat God “de doden levend maakt en het niet-zijnde tot aanzijn roept”. Omdat Abraham dat geloofde, twijfelde hij niet aan de belofte dat hij een zoon zou krijgen ook al waren hij en zijn vrouw Sara daarvoor al veel te oud. 161

149 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication