30

Uit het Hebreeuwse parallellisme in deze tekst blijkt dat “verzoend (Hebr. bedekt) worden van de ongerechtigheid” hetzelfde is als “verwijdering van de zonde”. In de situatie die de profeet beschrijft hield verwijdering van de zonde in dat het nageslacht van Jakob niet langer de neiging bezat om afgoden te dienen. De logische consequentie (ofwel: “de volle vrucht”) van die veranderde gezindheid was dat men alle “altaarstenen” ten behoeve van de afgodendienst verbrijzelde en de “gewijde palen” (fallussymbolen) en “wierookaltaren” voor vruchtbaarheidsriten opruimde. Zo zou de zonde (van ontrouw aan het verbond met JHWH) worden weggedaan en de ongerechtigheid van het land worden “bedekt”. Het verband met de geschiedenis van Noach is duidelijk. Zoals de lekkage van de ark werd opgeheven door de romp van het schip met “pek” te bedekken, zo zou de ongerechtigheid van het land worden “bedekt” door de voorwerpen van de afgodendienst te verwijderen en te vernietigen. Ongerechtigheid doen wijken Uit de manier waarop Jesaja tot het profetenambt werd geroepen blijkt ook wat “bedekken” van de zonde betekent. Toen de profeet een visioen kreeg van de heerlijkheid des Heren, riep hij uit: “Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is – en mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen gezien” (Jesaja 6:5) Jesaja werd er zich pijnlijk van bewust dat hij niet “recht” van God kon spreken en dat hij in zijn spreken dikwijls had gefaald. Waarna er het volgende gebeurde: 34

31 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication