39

Job 33:24, 36:18; Psalm 49:8; Spreuken 6:35, 13:8, 21:18; Jesaja 43:3 (voor het “losgeld”, letterlijk “het bedekken”, dat het leven van een mens kon redden wanneer hij de toorn van een machthebber had opgewekt) Hooglied 1:14, 4:13 (voor “henna”, de struik van het “bedekken”) Jesaja 28:18 (voor het “uitgewist worden”, letterlijk “bedekt worden”, van Israëls verbond met de dood) Jesaja 47:11 (voor het “bedekken”, het tijdig repareren, van bederf) Samenvatting Nadat we alle Schriftplaatsen hebben geraadpleegd waar het werkwoord kaphar, de zelfstandige naamwoorden kopher, kapporeth, kippoerim, het werkwoord hilaskomai en de zelfstandige naamwoorden hilasmos en hilasterion voorkomen, kunnen we de balans opmaken. 1. De grondbetekenis van deze woorden is altijd: “bedekken”, “bedekking”, of “deksel”. Hoewel er in bijbelvertalingen over “verzoening” en “verzoenen” wordt gesproken hebben de Hebreeuwse en Griekse woorden kaphar en hilaskomai niets te maken met opheffing van vijandschap of herstel van de vriendschap in een relatie. In bijbelvertalingen zouden de woorden uit de hilaskomai groep moeten worden weergegeven als “bedekken”, zodat duidelijk wordt dat het hier over iets anders gaat dan in teksten waar het werkwoord katalassoo wordt gebruikt. Wanneer de bijbelschrijvers over verzoening spreken, gebruiken ze de werkwoorden katallassoo en apokatallassoo, of het zelfstandig naamwoord katallagè. 43

40 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication