98

“Bloedstorting” is het “besprengen” van personen of voorwerpen met bloed, zodat die “gereinigd” worden en van zonde worden “bevrijd”. Het is een verzamelnaam voor de handelingen die de priester met het bloed verrichtte. Geen aanduiding van de slachting van het offerdier. Handoplegging geen zonde-overdracht Het is niet juist om de handoplegging die bij een zondoffer plaatsvond (Leviticus 5:29) op te vatten als een overdracht van zonde aan het onschuldige offerdier. Indien die ceremonie werkelijk het overdragen van de zonde uitbeeldde, dan zou het lichaam van het offerdier als iets onreins en vervloekts zijn beschouwd. Maar dat was niet zo. Het was juist “iets allerheiligst!” (Leviticus 6:25) Wat ermee in aanraking kwam werd heilig! (Leviticus 6:27) Omdat het iets allerheiligst was mocht het alleen maar door priesters worden gegeten, op een heilige plaats (Leviticus 6:26) Voor de gedachte dat handoplegging het overdragen van de zonde uitbeeldde, voert men één tekst aan: “…En Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen” (Leviticus 16:21) Maar deze bok was niet de bok van het zondoffer die werd geslacht! Het was de bok die in de woestijn werd vrijgelaten (Leviticus 16:22). Bij dieren die werden geofferd was de handoplegging een vorm van vereenzelviging: “En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij, om hem te verzoenen [Hebr. bedekken]” (Leviticus 1:4, SV) 107

99 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication