1252

Uiteindelijk was taal ook iets abstracts, en moest de mens ook boven taal uitstijgen, want hiermee was de mens geprogrammeerd en hierdoor werden er dingen voor de mens verborgen gehouden. Kierkegaard vocht daarom ook met de taalmeesters. Persoonlijke filosofie ging veel dieper, en dan zou de mens komen tot een subjectieve filosofische taal in het natuurzelf. Fichte stelt dat het ego nooit van zichzelf bewust kan worden. Hij stelde dat er een punt van perfectie was waarin alles hetzelfde was, zonder verschillen, en dat dat punt een basis is, als het absolute. In dit hele proces heeft alles dezelfde zekerheid en alles dezelfde waarde. Kierkegaard stelde dat de waarheid een samenstelling is van dingen die niet bij elkaar horen, zoals Spinoza's God van de atheïsten. De waarheid is dus het absurdisme, wat ook de taal is van de ware werkelijkheid. Juist door het absurde, oftewel het vreemde, te haten kwam de mens in een valse werkelijkheid terecht. De mens was niet meer vrij. De absurde werkelijkheid roept tot de mens, en zal alleen maar harder roepen, maar de koppige, wilszuchtige mens zal niet luisteren, want die aanbidt zijn naïviteit en verwendheid. De absurde werkelijkheid zal oprijzen als een storm, totdat deze mens als riet zal knakken, opdat de diepere, absurde mens, zichtbaar zal worden, de vreemdeling, het individu. De kudde mentaliteit zal dus knakken. Het is buigen of breken. Schopenhauer stelde al dat het masker niet al de tijd opgehouden kan worden, omdat het slechts een masker is en geen wezenlijk deel van de mens is. Daarom zal de mens in een onbewaakt moment zijn masker verliezen. Een popster uit de 60-er jaren sprak : 'Waar is je wil om vreemd te zijn ?' Dat zou dan de ware wil zijn die voortkomt vanuit kennis. Er is een wil die kennis maar wat graag wil overslaan. Het is zoals een moeder zegt tegen haar kind : 'Ik wil, ik wil ? Klap op je bil.' of : 'Ik wil, ik wil ? Je hebt niets te willen. Er valt niets te willen, alleen te kennen.' De wereld van kinderen is een totaal andere wereld dan de wereld van de volwassenen, maar deze werelden zijn dan ook weer totaal anders dan de wereld van de filosofen. Plato stelde al dat er een tijd zou komen waarin de filosofen de pedagogen zouden zijn. Volwassen zijn of kind, het houdt allemaal niets meer in, maar of je een filosoof bent. Voor Kierkegaard was taal het voertuig of het orgaan van de mogelijkheden, en daarom noodzakelijk om tot het absolute zelf te komen. En die taal was het absurde, oftewel het pionieren, het bruggen bouwen tussen dingen waar nog nooit bruggen tussen zijn gebouwd. Dat was de opdracht voor de eenling. De brokstukken van die bruggen waren er al. De mens mocht dus ook niet teveel overboord gooien, want het was creatief, potentieel materiaal. Daarom mocht de mens spoorzoeken in de psyche, want daar lag toch het pad. Hierin moest de mens de taal te slim af zijn. Voortdurend strikt taal de mens. De mens laat zich alles voortdurend uitleggen door taal, terwijl dat juist ook weer zoveel dingen verbergt en afdekt. Daarom moet de mens leren vindingrijk te zijn, en taal te gebruiken als een middel, als creatief materiaal, niet als een objectieve werkelijkheid. De mens moet leren transparanter om te gaan met taal. Taal zonder filosofie is een bedrieger, zoals de orthodoxe taal farizeeers die de hoofden van kinderen plunderen door het 'dat' en hen niet verder helpen met het waarom. Taal leraren kunnen op school het ergste tuig zijn wat er op kinderzielen wordt afgestuurd. Wat Kant al stelde was dat het verstand alles wil beredeneren en volkomen wil maken door louter rede, maar dat dit gewoon niet lukt, omdat er nog een andere dynamiek in het spel is, namelijk de ervaring, het bestaan, wat dan de mens eigenlijk tegemoet komt als de hogere rede, en dan de lagere rede moet afkappen. We kunnen eigenlijk stellen dat de hogere rede totaal vreemd is, en de lagere rede daarom geheel in de war moet schoppen. Deze krachten werken op elkaar in en dat gebeurt in vele lagen. Daarom moet de mens ook nooit te orthodox en nauwkeurig worden in taal, om zo het hogere vreemde niet te blokkeren. Daarom maakt een mens soms goddelijke 'fouten', en moet deze 'fouten' blijven maken, opdat de andere, hogere werkelijkheden doorkomen. De cirkels mogen dus nooit geheel rond zijn, maar moeten gebroken blijven, opdat er ingang is voor de andere, hogere cirkels. Telkens weer worden lagere processen door de hogere processen onderbroken. Een taal in zichzelf die volkomen zou zijn zou het bestaan niet meer zijn, maar een pseudo-werkelijkheid, terwijl er ook grond moet zijn voor het daadwerkelijke bestaan, het ervaren van de hogere natuurrede. Kant stelt dat dit juist weer afzwakt als de mens niet staat op de vaste grond van het

1253 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication