8Maar ik zal, dank zij uw grote goedertierenheid, uw huis binnengaan, mij nederbuigen naar uw heilige tempel in vreze voor U. 9 Here, leid mij door uw gerechtigheid om mijner belagers wil; effen uw weg voor mijn aangezicht. 10Want in hun mond is niets betrouwbaar, hun binnenste is enkel verderf, hun keel is een open graf, zij maken hun tong glad. 11Doe hen boeten, o God, laat hen vallen door hun eigen overleggingen, verstoot hen om hun vele overtredingen; want zij zijn wederspannig tegen U. David gaat dus binnen in de tent van God, zijn Moeder, en onderwerpt zich aan God's onderwijs. Toch heeft hij het dan nog over een tegenstander. Hij wil dat God ingrijpt. 13Want Gij doet de rechtvaardige knielen, o Here, (Hebreeuws) Gij doet hem terugkeren (Aramees) door een doorn (Hebreeuws). Hier zien we weer de doorn in het vlees, wat een middel is om de mens tot God te doen terugkeren. Het betekent ook een haak of een piercing, en een koudheid. Vandaar dat de kennis soms enorm afstandelijk kan doen, juist om de aandacht te trekken. In het Hebreeuws wordt het woord voor het Aramese "doen terugkeren" soms ook gebruikt als het opdoen van een kroon, wat in dit verband meer te doen heeft met de doornenkroon, wat een spotkroon was. Psalm 6 is het gebed in doodsgevaar. Hier is David in gevangenschap van de vijand, of het andere deel van God, een andere dynamiek van de kennis. Hier moet zijn ego door afsterven en hij moet ingewijd worden in deze duistere kennis die hij nog niet kent. Het gaat heel diep, want David weent hier, en zegt dat God zijn wenen heeft gehoord, dus God is wel bij hem, maar de tegenstander is niet verwijderd. God houdt een zekere afstand. De tent van de "vijand" staat gewoon naast de tent van God. Wat doet God eraan ? Wat doet de kennis eraan ? De kennis doet niet altijd wat. De kennis wil ons onderwijzen. Wij moeten beseffen wat er gaande is. Wij moeten de diepte gaan zien. Psalm 7 is een klaaglied van David. Blijkbaar was David overvallen door de "vijand" in God's tent, en hij zegt dat hij nog steeds bij God is, maar hij vraagt dat "de vijand" hem niet zal wegslepen. In Psalm 8 wordt de kroon besproken, namelijk de mens. De spotkroon komt dus in de vorm van een mens, wat zowel God kan zijn, als een vijand, als een cryptisch deel van God wat nog niet ontdekt is, waartoe de mens nog niet is ontwaakt. De mens is de kroon van de schepping, en heerst over de schepping, en alles is onder de voeten van de mens gelegd. In Psalm 9 is er afgerekend met de vijand. De daadwerkelijke vijand is het ego van de mens. Zelfs de gedachtenis aan de vijand is vergaan. De mens is in een nieuw bewustzijn gekomen. De mens heeft diepte gezien. Zowel Ganesha, de Indische olifant, als Jezus zijn archetypische beelden van het hebben van een wachter voor de mond. Voor Ganesha is dat zijn slurf, en Jezus zei altijd dat hij vanuit zichzelf niets kon zeggen, alleen als hij het de Moeder zag zeggen. In die zin werd David's gebed verhoort. Een wachter voor de mond komt niet rechtstreeks, maar door verhalen. Hierin kunnen namelijk de Vur
406 Online Touch Home