595

In 137 stelt Hegel dat kracht niet zomaar beweegt, maar niets anders is dan het duurzame universele medium tussen de momenten en de objecten. In 141 stelt Hegel dat het realiseren van kracht ook verlies van realiteit betekent. De kracht verandert namelijk door het realiseren ervan. 162. Hegel stelt dat de eenheid een moment is van vervreemding, wat ook gebeurt in het Alice en Wonderland uit 1865 van de post-Hegeliaanse schrijver Lewis Caroll. Alice raakt in haarzelf, in haar gedachten, verzeild en komt zo tot de vervreemding wat zich symboliseert als het wonderland. Als het zelf gelijk wordt aan het zelf dan vervreemd het, maar tegelijkertijd strijdt het tegen de vervreemding, en wordt zo eenzijdig, zodat het daardoor nog meer vervreemd. 163. Hegel stelt dat de eindeloosheid een rusteloze beweging van het zelf is waarin het iets beweert te zijn waarvan het in feite gewoon het tegengestelde is. Het zelf kan nooit zijn wat het beweert te zijn, maar is altijd het tegengestelde, en dan ook nog in een veel hogere graad dan wat het beweerde te zijn. Dat is de definitie van de eindeloosheid, dat het zelf het niet even kant en klaar in een doosje kan stoppen, want de waarheid is altijd meer, en ook nog eens tegengesteld eraan. Dat moet wel, want anders zou alles vastgelegd kunnen worden in zomaar simpele beweringen. Het woord is er dus alleen maar voor om het tegengestelde te laten zien. De taal werkt altijd weer tegengesteld aan dat wat het bedoelt. Vandaar dat Hegel stelt dat het zien en horen weg zal vagen en het bewustzijn zal overblijven, en Hegel kennende is er ook natuurlijk weer een andere kant van het verhaal. Je weet nooit of je hem nou bij de kop of bij de staart hebt, en er zijn ook altijd weer uitzonderingen. 'Hoewel' is zijn stopwoord, en ook 'voorzover', en natuurlijk 'maar'. Er zit bij Hegel altijd wel weer een addertje onder het gras. Voortdurend werkt hij zijn ideeën verder uit. Er valt altijd wel weer wat aan toe te voegen, en er valt ook altijd weer wat af te halen. Voortdurend loopt hij eraan te draaien. Hij probeert alle denkbare mogelijkheden uit. Taal is bedrog, stelt Hegel, en er moet doorheen geprikt worden. Hij is een architect van de filosofie met een beveilings-systeem. Niets maar dan ook niets wordt aan het toeval overgelaten. Alles wordt secuur gebouwd, en over alles wordt lang nagedacht. Het mag bij Hegel niet vastgroeien. Alles is altijd in verandering. 166. Hegel stelt dat in de voorafgaande zekerheden de waarheid van het bewustzijn iets anders is dan het bewustzijn zelf. Maar juist door de waarheid te ervaren vaagt het ook weer weg. Hij stelt dat het zelf alleen maar een aanduiding is voor de inhoud van de relatie en de relatie zelf. Het ik is om het andere te confronteren, en om door het andere heen te prikken oftewel achter en boven het andere te gaan, om niets anders dan zichzelf te vinden. Zo stelt Hegel in 167 dat hierdoor, door zelfbewustzijn, het oorspronkelijke gebied van de waarheid wordt binnengegaan. De eerdere kennis druipt hier weg, wat slechts de kennis was van het andere, maar de momenten ervan zijn bewaard gebleven. Dat wat er bedoeld was, en de individualiteit en de universaliteit die daar weer tegenin ging in de waarneming zijn dan niet meer de essentie, maar de essentie is dan het druppelende zelfbewustzijn, de momenten van zelfbewustzijn. Immers, er is over een muur heengeklommen. Men is in nieuw gebied gekomen. Hier zijn andere regels, en dingen worden met het grootste gemak vervangen. Maar die momenten bestaan als abstracties, stelt Hegel, en die zijn nog niet geldig voor het bewustzijn, omdat het slechts wegvagende verschijnselen zijn. Maar zelfbewustzijn is in feite het komen uit de andere wereld, terugkerende tot het zelf. Maar er zijn dan wat problemen, want het zelfbewustzijn onderscheid zich van het zelf als het zelf, en wordt dus ook weer ontkend door het zelf, als een beveiligings-mechanisme, want het zelf herkent dit als het andere. Er is dus veel meer nodig. De mens komt niet zomaar langs dit ingewikkelde mechanisme heen. Maar het zelfbewustzijn stelt zich dan op als een beweging waarin de tegenstrijdigheid wordt ontkent, en waarin het zelfbewustzijn waarneemt dat de gelijkheid van het zelf en het zelf vaststaat. Deze zelfstandigheid, stelt Hegel in 171, houdt zichzelf in stand door de kunst van zowel het afscheiden

596 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication