347

In de eerste psalm van de tweede les van deze kanda wordt het offeren uitgebeeld als het beklimmen van een berg, waarna de mens wordt tot een oorlogsvogel om alles te overstijgen, oftewel door de combinatie van territoriale oorlogsvoering en exegese. Hierdoor gebeurt alles op de juiste tijd, zoals ook in de israelitische eerste psalm. De indische psalm sluit dan af met : 'Hij wordt rijk in vee, en brengt nakomelingenschap voort.' De eerste psalm van de derde les stelt dat het offeren (agni) leidt tot wijsheid. Dit is dus het pad van het hongeren in de wildernis. De eerste psalm van de vierde les stelt dat het offer niet overmoedig mag zijn, niet te groot, en niet te laat. Degene die op tijd offert ontvangt hierdoor vruchtbaarheid. Dit houdt in dat er ook een vals offeren is wat de mens dient te ontwijken. Weer komt dit terug in de israelitische eerste psalm. 3 Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; – al wat hij onderneemt, gelukt. 4 Niet alzo de goddelozen: die toch zijn als kaf dat de wind verstrooit. 5 Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht. Voorafgaande aan deze verzen gaat het over het ontvangen van de hemelse leer. Er is dus een hemelse leer omtrend het offeren. In de eerste les van de vierde kanda, in de eerste psalm, gaat het over het juk van het verstand wat nodig is om met het hemelse in contact te komen. Het juk doet de mens offeren (agni). Hierdoor wordt de mens door het verstand tot de hemel opgenomen. Dit kan alleen als het verstand de wijsheid dient, dus door hemels verstand. Door dit juk is de mens dus in zijn verstand ook een afgezonderde, zoals in de israelitische eerste psalm. De hemel is een jachtstrofee, een oorlogsbuit. Het offeren is graven in de aarde, om zo tot het huis van de aarde te komen, belichaamt door deze psalm als een vrouw. De psalm wordt voorgesteld als een vrouw die de schop is, de spade, en de drager. Het is dus niet alleen een leerpsalm, maar ook een werkpsalm. In de eerste psalm van de tweede les moeten er verschillende godinnen-ritmes gebruikt worden. Gayatri wordt genoemd, een gezel van Shiva, om de vijandigheid te overwinnen. Zij slachtte de zoon van de slang (vritra), oftewel het valse zoonschap tot het kruis van pensionering. In het Grieks wijst dit ook op Gaya, de moeder van de aarde, van het Hebreeuwse Chaya, of Haya, Eva, de moeder van het leven, van chay, honger. Zij zou het zaad van de slang verslaan. Zij is dus als gezel van Shiva een vorm van Parvati. Shiva is in het Hebreeuws Esav, wat uitgeroeide tot de Edom stam, wat voortkomt uit de Adam wortel. Adam is dus de paradijselijke Esav, Esau, of Shiva, in het israelitisch, als de gezel van chaya, eva. Zoals Adam van de verboden vrucht nam, zo nam Ezau van de verboden soep waardoor hij het eerstgeborene zoonschap verloor. Ook Adam verloor dit zoonschap, want het was een zoonschap tot de eerdere slang, de vleselijke slang, en hij moest tot de ware slang komen, zoals de slang waar Mozes op wees, de ware gekruisigde, oftewel volkomen gekruisigd aan het vlees, wat reikt tot de geestelijke oorlogsvoering en de geestelijke gaven, het geestelijke werk. Mozes liet het volk niet werkeloos rusten. Zij moesten het beloofde land in bezit nemen en bebouwen. Parvati is de godin van de huistaken. Ook wordt in deze psalm de Jagati meter of ritme genoemd, het ritme van de tentendienst, om de vijand te overwinnen. Daarom zegt de psalmist ook in de israelitische eerste psalm : 2 maar aan des Heren leer zijn welgevallen heeft,

348 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication