350

Genesis 3:5 – God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. Ook in psalm 1 is er de boom, maar dit keer is het de psalmist zelf, en er is een strijd tegen het kwaad, tegen de slang, en de psalmist kan de slang verslaan door de hemelse leer dag en nacht te overpeinzen, oftewel het oog aan de slang ontroven. Psalm 1 is dus een soort paradijs verhaal van de psalmen, als het genesis van de psalmen. In les 6 zegt psalm 1 : De offers met de gaven worden aangeboden voor de wereld van de hemel. Zo stijgt hij op in de hemelen. Daar zal hij zijn klimmen voortzetten. Ga nu op het pad van de heilige geestelijke gaven. Dit is het pad van het offeren, want er zijn geen gaven zonder het offeren. Dit is het pad van hemelse verbintenis (mitra). De geleerde brahmaan is een ziener ontsprongen uit zieners. Hij geeft aan het zelf van het offer (hotr). Hij verbindt het zelf van het offer met de gaven. Dit houdt in dat de mens alleen op het pad van zelfverloochening tot de ware geestelijke gaven kan komen. In de eerste psalm van de zevende kanda in de vijfde les staat : 'De verzen zijn de wereld van de mens; Voorwaar, zij blijven de ene wereld van goden na de andere opbouwen uit de wereld van mensen.' Daarom is het van belang om telkens weer exegese uit te oefenen op de verzen. Dat is de daadwerkelijke strijd tegen het vlees en tegen de territoriale machten van het vlees. Zoals de israelitische psalmist in psalm 1 erop blijft hameren dat de mens moet studeren, moet blijven overpeinzen, in de strijd tegen de boze. Zo kan de wereld van de hemel uiteindelijk gewonnen worden, stelt de indische psalm. De Rig Veda bestaat uit tien boeken vol met psalmen. In het tweede boek stelt de eerste psalm : 1. U, gij die offert (agni), schijnt in uw glorie door de dagen heen, kunst tot leven gebracht uit de wateren, van de steen: Van de bosbomen en kruiden die op de grond groeien, jij, sovereine heer der mensen, kunst is puur voortgekomen. We zien hier dat de mens door het offer, het kruis, verhard, oftewel verhongerd, minimaliseert, tot steen, tot een boom, die wateren, zaad, voorbrengt, leven, kunst, zoals ook in de israelitische psalm 1. Aan het einde van de indische psalm wordt gesteld : 'Mogen we met dappere mannen in de vergadering hardop spreken,' zoals de israelitische psalm 1 spreekt over de vergadering van de rechtvaardigen (vs. 5). De mond wordt in de indische psalm opgesteld als degene die offert, als een beeld (agni). In de eerste psalm van boek 4 van de Rig Veda wordt gesteld dat het hemelse offeren een boodschapper is (agni), die afgedaald is tot de mensheid met wijsheid, die de mens leerde om toegewijd te zijn aan de hemelse bron. Het kan niet anders dan dat de mens daarvoor al het andere moet loslaten, offeren. De mens ontkomt dus niet aan het vluchten tot de wildernis om daar te hongeren, om te zoeken naar de diepere bronnen van de natuur en de wildernis. Daarom moet de mens leren trouw te zijn aan de leer van het offeren, en met haar een relatie aangaan. Dit is als een hemels huwelijk of een hemels verbond (mitra). Zo is het zaad van de mens gezegend voor nageslacht. Het vee, of vleselijke, van de mens, is dan zelfs gezegend, zolang de mens er geen daadwerkelijk deel aanheeft. Hierin moet de mens inzicht krijgen door de Maroeten, de hemelse stormen die tot verbrokenheid leiden. Zij zijn gewelddadig en rijden op rode paarden, als beeld van de territoriale oorlogsvoering, tot de verbreking van het territoriale vlees. Deze winden of stormen komen ook weer terug in de israelitische psalm 1. Zij leiden dus allereerst het eigen vlees tot verbrokenheid. Het zelf moet dus verbroken worden. Dit doen de winden door verwarring,

351 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication