351

verstrooiing. In de eerste psalm van boek 5 van de Rig Veda wordt gesteld : 1. Het offeren (agni) wordt gewekt door de brandstof van het volk om de dageraad te ontmoeten die als melk komt. Als jonge bomen die hoog op hun takken schieten, stijgen zijn vlammen op naar het hemelgewelf. Hij die offert wordt dan ingesmeerd met melk. In vers 6 wordt dit beschreven als het terugkeren tot de moederborst. In de eerste psalm van boek 6 wordt degene die offert gelijkgesteld aan het gebed. Men kan dus niet bidden zonder het offeren, zonder het hongeren. Gebed moet dus voortkomen vanuit totale stilte, vanuit de steen, anders staat het vlees van de mens nog in de weg. Deze gebeden leiden de mens uiteindelijk naar huis, op het pad van het hongeren, het offeren, dus. Zolang de mens nog aan dingen vasthoudt kan de mens niet tot steen worden, niet tot een boom, een hagedis. Zolang de mens nog aan dingen vasthoudt is de mens kaf. De mens kan alleen waarlijk bezit vergaren door het loslaten, door het offeren. Zolang dit niet gebeurt strijden de Maroeten op de rode paarden tegen zulke mensen. Daarom moet de mens zij die offert zoeken, oftewel de slagers-godinnen. Deze indische psalm gaat over het leren dienen van haar, de godin van het offeren. Dit zou dan werkelijk betekenen het beloofde land binnen te gaan, het land Kanaan, knn, agni. Het land van melk, zaad en honing. De offer godin is de daadwerkelijke overwinnaar die wijsheid schenkt, want het vleselijke staat niet meer in de weg. Zij bewaakt in de eerste psalm van boek 7 ook de bron van het meest jeugdige. Eerste psalm van boek 8 : Alleen de demonologie (indra) doet het zaad vloeien, en de mens moet gericht zijn op de demonologie (indra), als een doel. Ook de eerste israelitische psalm is een demonologische psalm. De demonologie (indra) wordt in de indische psalm de steen gooier genoemd. Ook de israelitische psalmist was een steen gooier, waardoor hij Goliath versloeg. Dit betekent dat wij de duivel alleen kunnen verslaan door de hagedis, de heilige verstening. Eens had ik een droom over de steen gooiers, die ik ergens aan een rivier ontmoette. Zij waren zeer gewelddadig. Zij waren doelgericht. Zij lieten zich niet afleiden. Er brandde een woede diep binnenin hen. Zij moesten iets heiligs bewaken. In vers 13 komt de indische psalmist tot de personificatie van de demonologie (indra) en spreekt : wij zien onszelf als verworpen bomen die ongeschikt zijn om te branden. Dan komt de indische psalmist tot de rivier en tot de melk wat als een kleed is. Hier wordt de indische psalmist opgenomen in geestelijke vervoering om zo de hemelse gaven te ontvangen. Hier ziet hij legers met strijdpaarden, werkpaarden. Zij dragen allemaal het juk van toewijding. Zij zijn doelgericht. Zij werken niet in het wilde weg. In de eerste psalm van boek 10 als degene die offert, de hongerende, eindelijk is wedergeboren wordt hij overwinnaar genoemd. Dan zijn er nog de psalmen van de Atharva Veda. In de eerste psalm van het derde boek is er een gebed tot degene die offert (agni) om zich tegen de vijand te keren, de valse wil en de onnauwkeurigheid, ook met de vraag om het leger van de tegenstander te bewilderen, te verbijsteren, om ze greeploos te maken. Ook worden de maroeten, de hemelse stormen geroepen om de vijand te overwinnen en te vernietigen, net zoals in de israelitische psalm 1. Ook wordt aan de demonologie, indra, gevraagd de vijand te verstrooien, te bewilderen. Agni moet dan uiteindelijk de ogen van de vijand wegnemen, zoals Indra dit van de slang deed. De eerste psalm van boek 7 stelt dat de zoon die alles zelf geworden is daadwerkelijk zijn moeder kent.

352 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication