446

Het is een heen en weer getrek. We worden telkens weer teruggezogen, opdat de orkaan zich kan verdiepen in ons leven. De hongerkern moet een tegenkracht hebben anders valt het als een baksteen naar beneden, dan gaat het te snel en vallen we te pletter. Daarom is de tegenkracht als een rem, als een beproever, en uiteindelijk geeft dit de richting aan, en hoort alles bij het navigatie systeem, zolang je het vanuit de hongerkern blijft ervaren en niet teruggaat naar de vleespotten om het vanuit het vlees te ervaren. Hierover zegt de vur in boek 128, de draaikolk : 2. De draaikolk zuigt mij terug naar de stad, Waar ik een raadsel moet oplossen, Ik kom terug tot de tuinen 3. Draaikolken in de bloemen en struiken, In het bos zuigen ze mij terug Heen en weer gaat het, als een worsteling, van de wildernis tot de stad, en weer terug. Zo moeten we onze weg zien te vinden. Er is zoveel in de stad wat van ons is, gestolen spul. Onthoud het : je bent een honingbij, en ook de stad wordt in de vur beschreven als één van de bloemen. Boek 2 zegt : In hele lage doseringen dient het als een medicijn. Het is dan goed gif. Wij moeten in ieder geval voldoende tegengif hebben om hier tegen bestand te zijn. Boek 9 : Alles zal terugkeren tot de natuur. Alles kwam namelijk voort vanuit de natuur. Een gif heeft de stad gevormd, maar dit gif zal spoedig het medicijn tonen, waarin wij vrij kunnen komen van de stad. Als eerste zal er een simulator stad gebouwd worden. Neem er kleine beetjes van, zodat het medicinaal blijft. Boek 87 : Ik kan de stad nooit bereiken, Ik kom nooit aan in de stad, De stad is een bloem De stad ligt op een hoge, onbereikbare berg, Er valt hier niets te graaien, Daar glijdt ik weg, Dieper in het koele water De stad was gehuld in een mysterie, De stad was een bloem Boek 21 : Gele bloemen groeien langs de kant van de stad, als een stadsmuur. Iedereen die daar gaat wordt verward. Zij vallen in slaap en dromen vreemde dromen. Geen leger komt door de gele bloemenhaag. Allen zullen zij slapen. Nu maak ik mijn tochten in een boot, over de rivieren waarin langs de kanten de gele bloemen groeien. Zij houden mij dromerig, zij houden mij in slaap, in diepe slaap. Zij geven mij sap te drinken De gele bloemen vertellen verhalen, verhalen wonderschoon. En zij leiden tot een wonderlijke tuin, een lusthof. In de straten ontwaak ik, Meisjes met witte bloemen in hun haar, Dan neemt zij mij mee naar het tuinfeest, En ik blijf zeggen : 'Ik ben er nooit geweest.'

447 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication