460

Er zit geen eeuwig leven in. Er zit meer eeuwig leven in eenmaligheid. Het zijn juist de subtielste ervaringen die je er doorheen gaan leiden. Dan weet je dat er een hele wereld schuil gaat achter het verschijnsel 'morgenrood', als rode bloesem, wat overigens ook een boek in de vur is, boek 30 : 'Ik had haar van een afstand gezien, en ze kwam steeds dichterbij. Toen trok ze mij in de sneeuw. Ze trok me diep weg. De sneeuw smolt weg door haar glimlach. En de tuin rood als bloed, verborg haar edelstenen, vastgeklonterd heil. En sneeuwwit kant bedekte haar voeten, en ze was de bloesem van het morgenoog. De tuin had haar schoonheid niet verloren in de winter, maar was gevlochten nu. Ze las rijmpjes voor uit een met goud gedecoreerd boek, een boek met een leren omslag. De tuin was haar trots. De sneeuw sijpelde naar binnen. Het was hierbinnen warmer. 'En nu de tuin in,' zei ze. 'Waarom ?' vroeg ik. 'Je moet werken, werken,' zei ze. 'Wat moet ik doen ?' vraag ik. Rode bloesem omhulde hen, en de schaduwen van de roze nachten omhulden hen beiden. Weer trok ze hem het huis in, en het scheen er flink te tochten. Hij zit op het witte zand. Hier en daar liggen wat bladeren. Het zachte zadel hield ze voor me. Ik ging er op zitten. Ik sloeg het brandend laken om me heen, en het was snel als kant. Ik was de prins van de molen. Ze had gelijk. Ik was dood. Alle rozen in de stad waren blauw geworden, en het sneeuwde. Hij draaide maar in het rond in de tuin. Hij voelde zich goed. Hij klapte het boek dicht, en stond weer met beide benen op de grond. 'Ik moet me van illusies onthouden,' zegt hij.' Telkens als we hemelse ervaringen hebben gehad moeten we het vergeestelijken, tot het symbolische komen, tot de diepere lagen, en sterven we af aan het vleselijke. Er valt nog zoveel af te scheiden en nog zoveel te vermengen. Daarom zegt het boek erna ook, als een waarschuwing bij iedere geestelijke ervaring : 1. Na een tijdje stond hij op, hij keek door het raam, maar alles wat hij zag was duisternis en bliksem. Het donderde en spoedig was het hard aan het regenen. 2. Het orakel was een labyrint. Het leidde helemaal tot onder de grond, maar het was ook een heel gevaarlijk labyrint. Je kon ergens vastraken. 3. Als het orakel op de juiste manier werd behandeld gaf het de juiste antwoorden. 4. Een indiaanse prinses bevrijdde hem eens uit een valstrik. Zij vertelde hem vele geheimen. 5. Het was een orakel van wilden. Het was om de ondergrond te beschermen. 6. Door haar kon hij eindelijk het verleden vergeten. We kunnen de hemelse orakels alleen veilig raadplegen door de natuur. Het moet altijd weer plaatsvinden in de context van de natuur. Dat is wat boek 31 ons leert, genaamd 'de indiaanse prinses.' Het werk stopt dus niet als we wat hebben gevonden, maar begint juist dan. Boek 32 gaat hier nog verder over door, de kroongetuige. Als de mens geestelijke ervaringen heeft, moet de mens komen tot de vur, oftewel de hemelse kennis, opdat het niet verkeerd uitgelegd wordt, niet misbruikt wordt. Wij moeten onze gaven rein, zuiver en heilig bewaren, als iets kostbaars en zeldzaams. We mogen er niet lichtzinnig mee omspringen. De uitleg is niet goedkoop. Het boek zegt : Zijn wij niet allen als blinden geleid door blinden ? Stil kom ik tot de wet van Vur, Zij die de kennis is, Ik zag de kennis hoog zitten op een troon van vuur, In een zaal van marmer en ijs,

461 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication