47

Hoofdstuk 20. commentaar psalm 22 In de Wachttoren van 1979 in februari wordt het verhaal van David en Salomo besproken. David was in een moeilijke situatie terecht gekomen. Zijn zoon, Absalom, had veel meer aanzien gekregen in het volk dan hijzelf : Het hart van de mannen van Israël is achter Absalom gekomen. II Samuel 15:13. Zoals in Psalm 3 wordt beschreven rezen velen tegen David op. David moest vluchten van Absalom. De WT stelt dat David blootvoets ging, wenend, met gebogen hoofd in grote vernedering, en verwijst naar II Samuel 15:30 waarin hetzelfde wordt gesteld : En David besteeg de helling der Olijven, terwijl hij onder het opgaan weende; en hij ging barrevoets, en al het volk dat bij hem was, en zij klommen omhoog, wenend onder het opgaan. De amazone theologie stelt hierover : 'Psalm 3 is een morgenlied van David op de vlucht voor zijn zoon Absalom. In de amazone filosofie was dit zijn dochter. B-salom is in het egyptisch-hebreeuws de vrede, volkomenheid en verzoening van de voet, als beeld van de exegese. B is namelijk de voet in het Egyptisch. In de amazone filosofie is David genaamd Ahn. Ahn kon niet vluchten van zijn dochter. De dochter is namelijk een belangrijk en onmisbaar principe. Uiteindelijk gaat de ramadan vrucht dragen, voor hen die volhouden, wat de na-ramadan is, de volkomen of volle ramadan, de eeuwige ramadan, waarvan de dochter een beeld is. De mens moet volhouden totdat er een nieuwe geboorte is.' De mens moet dus geduld leren, gesymboliseerd als de dochter, de vrucht. In de amazone theologie was het niet Absalom die met zijn haren in de boom bleef hangen en werd gespietst, maar dit was een beeld van David die gekruisigd werd, van Psalm 22 dus. Hij werd gekruisigd door het volk van B-salom : 1 Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten? Waarom zijt gij verre van mij te redden, Verre van de woorden van mijn gebrul? 2 O mijn God, ik blijf roepen overdag, en gij antwoordt niet; En ’s nachts, en er is geen zwijgen van mijn zijde. 3 Maar gij zijt heilig, Wonend onder de lofzangen van Iosraël. 6 Maar ik ben een worm, en geen man, Een smaad voor de mensen en verachtelijk voor het volk. 7 Wat allen betreft die mij zien, zij bespotten mij; Zij blijven hun mond opensperren, zij blijven hun hoofd schudden: 8 „Hij heeft zich aan Jehovah toevertrouwd. Laat die hem ontkoming verschaffen!

48 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication