552

barmhartigheid, maar dat het volk hier misbruik van maakt. Ook in de Koran wordt gesteld dat God barmhartig is. De barmhartigheid, het uitstel van het oordeel, is het sieraad van God, een liefelijkheid die overigens niet verward moet worden met zwakheid en ook zeer zeker niet losgemaakt moet worden van de dreiging van het komende oordeel over het vlees. Calvijn bespreekt de tederheid van God, maar dat mag geen excuus zijn voor de zonde. Dat zou dwaasheid zijn, stelt Calvijn. 10 Van de overzijde van de rivieren van Ethiopië zullen mijn aanbidders, mijn verstrooiden, mijn offer brengen. Het gaat hier om ballingen, en die moeten zich niet teveel verheffen wanneer God barmhartig is, want waarom zou God niet barmhartig zijn naar ballingen ? Calvijn stelt dat de hoogmoedig juichenden weggenomen zouden worden. Deze leden zouden afgesneden worden en Calvijn zei dat er geen andere manier was om het overblijfsel te bewaren. Calvijn stelt dat het overblijfsel door het kruis wordt bedwongen, om de hoogmoed af te leren. De hoogmoed kan niet verwijderd worden zonder uitgeroeid te worden met wortel en tak door God's geweld. Om de uitverkorenen te bedwingen worden ze onderworpen en in gebrek gehouden. Ze worden geoefend onder het kruis. Om aan aards vertrouwen af te sterven wordt hen alle stof tot roemen ontnomen. Calvijn stelt dat de mens zich altijd meer aanmatigd dan geoorloofd is en zich hierdoor op de plaats van God stelt. Daarom is het noodzakelijk dat zij die zich ook maar het geringste ten onrechte toekennen worden uitgeroeid, stelt Calvijn. Hiermee wordt natuurlijk het vlees bedoeld. Calvijn zegt dan dat God de zijnen op zo'n manier kastijdt, dat door zachtmoedigheid ook alle hoogheid en overmoed geneest. De mens moet dan komen van hoogmoed tot hoopmoed. God stelt de hoop tegenover de hoogmoed die al van tevoren was veroordeeld. Calvijn noemt psalm 59 waarin David God barmhartig noemt. We zien in deze psalm ook hoe David de sterkte van God bezingt, als een nederzetting waartoe hij vluchtte in de dagen van benauwdheid. Deze sterkte is een beeld van de barmhartigheid die het oordeel uitstelt, ook uitgebeeld door de baarmoeder en het sterke, brede lichaam van de natuurvrouw, terwijl de natuurman geen borsten heeft en gewoon dun is. David bezingt dan ook niet zijn eigen sterkte, maar de sterkte van God, van de natuur voorgesteld als donkere vrouw. De baarmoeder is een beeld van de woning van de man, wat in deze psalm wordt besproken. 2:3 roept dan de mens op om deze zachtmoedigheid te zoeken. De zachtmoedigen zijn degenen die het juk hebben aanvaard en baat hebben gehad bij de tuchtiging van God, zegt Calvijn. Zij hebben zich onderworpen. Tegenspoed leidt tot ootmoed, en de zachtmoedigen zijn dus degenen die aan God gehoorzaam waren nadat ze waren gekastijd. Zij zijn de hemels getemden door de roede, zegt Calvijn, net als Jeremia die eerst als een ongetemd kalf was. De vleselijken echter verstoppen zich altijd weer achter hun ceremoniën, hun gepronk en gepraal, alsof God daardoor als een kind zoet gehouden kan worden. God zou het oordeel uitstellen. Daarom begon hoofdstuk 2 met het verzamelen van het kaf, het vlees. Dit is ook onderdeel van God's barmhartigheid. Verzamelt u, verzamelt u, oh onbeminnelijke natie, vertaalt Calvijn. Voordat het besluit baart – zoals het kaf in een dag voorbij gaat – voordat over u komt de gloed van de toorn van de Heer (2:1-2). Er is in die zin nog tijd. 2:11 – Vreselijk zal de Heer zijn tegen hen, want hij zal alle goden van de aarde verteren, razah. en Hem zullen aanbidden ieder uit zijn plaats, alle eilanden van de heidenen (Calvijn's vert.) Calvijn merkt op dat razah 'doen vermageren' betekent. Het vlees zal dus moeten minderen. En dit gaat om het vlees van roem van de afgoden, van ijdele eer.

553 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication