602

hoofdstuk 49 Lunteren in de jaren 20 : de morgenregen H.J. van Schuppen, Lunters predikant (1883-1969) stelde in zijn boekje 'de geopende fontein' uit 1920 : 'Eerst moet een mens een vermoeide met stof bedekte pelgrim zijn', anders kom je natuurlijk nergens. Ik ben zelf ook gegrondvest op Lunteren, omdat ik daar intern gestudeerd heb. Hij bespreekt de man van smarten die doorboord is, met doornenkroon, bespot, gehoond, met laster en smaad, met spotkleed. Maar dan is er ook een geopende fontein, voor beiden. Het geestelijk Israel mag komen tot die fontein stelt van Schuppen dan. Maar dan gaat hij het nuanceren : Voor wie is de geopende fontein ? Voor het huis van David en de inwoners van Jeruzalem. David was een beeld van de oorlogsvoerende liefde. Deze bron is dus een bron voor de strijders, zouden we kunnen stellen, als een uitleg van deze passages van H.J. van Schuppen. Ik moet dan weer denken aan de woorden van Jezus dat hij niet kwam om vrede te brengen, maar oorlog. De oorlog tegen het vlees. Aan welke kant staan we ergens ? Laten we het vlees zomaar overnemen ? Zijn we muizen of leeuwen ? Waar trekken we de streep ergens ? Bij de fontein knielen vermoeide pelgrims, stelt van Schuppen. We kunnen stellen dat zij vermoeid zijn van de strijd tegen het vlees. Het zijn vermoeide leeuwen, geen vrolijk piepende muizen. Van Schuppen stelt dat ze doodmoe zijn. En van Schuppen stelt dan heel duidelijk dat deze fontein geopend is TEGEN de zonde en de onreinheid. Deze fontein spreekt dus van oorlog en is een oorlogsfontein. Zonde betekent het afdwalen van het rechte pad en het doel missen. We kunnen ook stellen dat de zonde het onprofetische is, het antiprofetische. Hij stelt dan ook dat de put mag worden tot fontein. H.J. van Schuppen stelt dan verderop dat de lelie een beeld is van de schoonheid van de hemelse volharding, de standvastigheid van de Libanon, en dat de lelie voornamelijk in de dalen groeit. 'In het dal van ootmoed is alles tegen je en niets voor. Maar bij God is eeuwige goedertierenheid.' Van Schuppen stelt dat er in de hemel een volk zal zijn wat eeuwig zal zingen van die vrijmachtige goedertierenheid. In dat dal bekleed met nederigheid worden zij door God's oog belonkt, en pralen zij met hun schoonheid. Daar worden God's deugden verheerlijkt, en die schoonheid is die van de lelies, van de hemelse volharding. Dat is een hemelse vrijmoedigheid en spontaniteit, een hemelse stoutmoedigheid, dapperheid. Van Schoppen stelt dat alleen in de diepte hun schoonheid wordt gezien. Alle roem is uitgesloten. De schoonheid van de lelie praalt in het dal. De schoonheid van God's kinderen schittert in nederigheid en ootmoed, oftewel in de hemelse traan, en die is van de oorlogsvoerende liefde. Dit is geen vleselijke schoonheid dus, en geen vleselijk pralen. Van Schuppen licht dit nog wat verder toe. Waaruit bestaat die schoonheid ? Het is een sieraad van gerechtigheid wat ontvangen zal worden op de weg van de heiligmaking. Zo bloeit de lelie. Dit is een heilig vermaak in God's wet, stelt van Schuppen. Israel zal worden gereinigd, het vuil der zonden, van het vlees, worden weggedaan. Het is het reine wit van de lelie. We kunnen stellen dat het het honderd of duizendvoudige gezuiverde witte is. Het goddelijk oog belonkt het. Het is een schitterend bloeiende lelie, en het bloeit onder de doornen. Bloeien in reinheid. Kunnen we dat ? Dat is de ware schoonheid, niet de valse, vleselijke, chemische schoonheid van de stad, de bedriegelijke markt-schoonheid die altijd maar weer in dezelfde cirkeltjes draait. De hemelse schoonheid daarentegen, stelt van Schuppen, spreekt van nieuwe ervaringen, door en voor heilbegerige harten, harten die hongeren naar de dingen die boven zijn. De hemelse schoonheid is de vernieuwde strijd tegen de zonde. Hagar kende wondere uitredding toen haar Ismael versmachtte. De lelie is een bloem van reine pracht en sierlijk wit, stelt van Schuppen. Hebt gij

603 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication