636

heiligen, de vijfde wet, ontstaat in de hemelse ballingschap van de vierde wet, waarin de mens in gevangenschap gaat. God neemt de mens op tot school, of tot opvoeding, en dit is ook waar het huwelijk een beeld van is. De vrouw of moeder is een hemelse machine. Hoe zou een mens daarvan kunnen vluchten ? David zei dat zelfs in de hel God met hem zou zijn. Hoe kan het dan dat ze in de reformatie vaak zeggen dat de hel een plaats is waar God niet is, en dan eeuwig ? Ja, verstoten door God. Is het niet slechts een deelwaarheid ? Zo zijn er huurmoordenaars afgezonden op de mens. De mens mag niet ontsnappen uit deze secte. Ingewikkelde bloedwraak. Vandaar dat de regressie moet komen om deze dingen te verdiepen anders zou je gek worden, compleet stapelgek. Wij vechten voor ons leven met de reformatorische erfenis. Het is een gevangenis-implantaat wat bij het minste of geringste hevig begint te piepen. Zie daar maar eens uit weg te komen. Je kunt eruit gaan, maar het zit nog steeds in je, en het stalkt. Dus : regressie, verdieping, teruggaan naar de contexten zodat het een plaats krijgt. Het kan niet weg. Het hoort erbij. Het is je leven. Het is je bloed. Geweldig dan : eeuwige verdoemenis. Halleluja. Alle oude profeten gingen er doorheen, en Jezus, en het was heel iets anders. De Germanen aanbaden haar. Hosea aanbad haar. Zij was Gomer. Hij onderwierp zich niet. Hij worstelde met haar, maar zij onderwierp hem. Ze hadden kinderen : de eeuwige verdoemenis, in het dal van Achor, die tot een beeld van hoop werd. Zo mag dit een korte beschrijving zijn van de kerkgeschiedenis, van de reformatie, waarin ze hun moeder, de katholieke kerk, maar niet los konden laten. Ook was het hun vrouw. Zij waren in deze ballingschap. Zij waren eeuwig verdoemden. Op weg naar de deur van hoop, maar waar is het, en wat is het ? Zij zijn de wilde jongens, door het kehatitische verschijnsel gegaan, op zoek naar het houdini verschijnsel. Van reformatie tot regressie. hoofdstuk 3 het kruis en het touw 'Mul wuf, meuf,' zegt de stadse man met de opa sloffen aan. Boers taaltje. 'K heb et ma wak neu ?' Wat ? Kun je ook normaal praten ? 'Ach wik mie de fund of', zegt de stadse man dan. Ik trek mijn wenkbrauwen op. 'Ja da kump ik hab net mien sloavinke ingedrinkt,' zegt de stadse man dan ineens een stuk vriendelijker. 'Oh, je drugs,' zeg ik dan. 'Ja, ja.' De stadse man wil atletisch zijn. Dat vinden ze een mooi woord. Pronken met vlees. Ze willen het ascetische niet, het kruis. Ze willen het vleselijke, niet het profetische, en al helemaal niet het demonologische. Nee, ze doen zaken. Het zijn boeren, en gepensioneerd. Zie, 't lijkt net alsof ze werken, 'warken'. Oh, hard wark, zo hard gewarkt, maar ze kennen het geestelijke niet. Ze werken in het vlees, en dat is een parasitair mechanisme wat alleen maar doet net alsof het werkt. Het zijn allemaal truukjes, van leprechauns, gelddemonen. 'Ja waf ha'k gezegd ma gesk ak meu,' zegt de stadse man dan ineens weer minder vriendelijk, maar

637 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication